Geslachtscellen, of gameten, zijn namelijk onvermijdelijk nodig voor de bevruchting, of die nou in of buiten het lichaam plaatsvindt. Zoals het er nu voorstaat kunnen gameten maar op één plek gemaakt worden, in de geslachtsklieren. Bij mannen zijn dat de zaadballen en bij vrouwen de eierstokken. Wetenschappers zoals Chuva Sousa de Lopes buigen zich over de mysterieuze processen die zich afspelen in de kiembaan: hoe ontstaan en functioneren kiemcellen, wat is het belang van de geslachtsklieren en hoe ontstaan gameten? En als we eenmaal precies weten hoe dat maken van geslachtscellen werkt, kunnen we het dan ook nadoen in het laboratorium?
Dat is tot nu toe allesbehalve makkelijk want geslachtscellen zijn heel anders dan ‘gewone’ lichaamscellen. Dat zit hem in de chromosomen, de dragers van DNA die in de celkern zitten. De ei- en zaadcellen hebben er daar ieder 23 stuks van, tegenover 46 in alle andere cellen van het menselijk lichaam. Logisch, als je bedenkt dat bij de bevruchting de geslachtscellen hun DNA letterlijk samenvoegen: na de bevruchting zijn er weer 46 chromosomen in de nieuwe celkern.