Op Stille Zaterdag hebben we Oom Aart begraven.
Mijn lievelingsoom. Omdat hij, eind jaren zestig, toen mijn ouders nog koppig het gezinsleven beschermden door de televisie te weren, op een dag onaangekondigd op de stoep stond met een grote doos. Hij had een televisie gekocht en kwam hem even brengen.
Oom Aart wist wat kinderen wilden.
Ik hield van Oom Aart omdat hij en zijn grote liefde, mijn moeders zuster Tante Len, soms twee weken niets tot zich namen vanwege de lijn en daarna een heel weekend kreeft aten en roze champagnes dronken.
Ze leerden me leven.
Maar Oom Aart was me vooral dierbaar vanwege zijn twee obsessies. Mijn vrouw en ik hebben de laatste jaren wel eens getimed hoe lang het duurde voor hij op een verjaardag begon te vertellen over de oorlog. Langer dan een kwartier heeft hij nooit gehaald.
Zijn onderduik bij boer Van de Hengel in Musschendorp is levensbepalend geweest, maar hij raakte vooral nooit uitgepraat over de meidagen van 1940. Toen ging hij, nog net zestien, op de fiets van Amersfoort naar Haarlem, waar zijn vader als beroepsmilitair gelegerd was. Bij Soest passeerde Oom Aart een Nederlands stuk luchtafweergeschut. En zag meteen dat het verkeerd stond.
‘Je moet de andere kant op schieten, sukkel!’, riep hij iedere verjaardag opnieuw.
Nee, als ze beter naar Oom Aart hadden geluisterd, hadden we die oorlog nooit eerst verloren.