De buitenlandjournalistiek op televisie is kaalgeplukt, vindt Chris Kijne. De krant doet het beter.

Toegegeven, het heeft even geduurd, maar na twee bekeken uitzendingen had ik het tóch door: de VARA herhaalde deze zomer zelfs een hele reeks afleveringen van de kennisquiz Per Seconde Wijzer.

Nu kijk ik best graag naar het guitige hoofd van Kees Driehuis, maar volgens mij zit de aantrekkingskracht van een kennisquiz hem in twee dingen: je doet thuis lekker mee en probeert zoveel mogelijk te weten én je leeft mee met de spanning van het spelletje: wie gaat er winnen?

Bij een herhaling zijn beide elementen verdwenen, wat het herhalen van Per Seconde Wijzer toch verheft tot een monumentaal niveau van zinloosheid.

En nu lijk ik mee te huilen met de jaarlijkse klaagzang van de andere-media-wolven die hun rituele kritiek op het zomerse herhalingsritueel van de publieke omroep de lucht in sturen. Maar ik wil eigenlijk iets anders beweren. Namelijk dat een zo zinledige programmering duidelijk maakt hoe diep de publieke omroep in Nederland naar de bodem moet reiken om daar ’s zomers nog wat restjes af te schrapen waarmee fondsen voor de rest van het seizoen kunnen worden vrijgemaakt.

Om te janken

Want dat is wat er aan de hand is. Gelooft u mij: er zijn meer dan voldoende radio- en televisiemakers die ook graag in de zomer gloedvolle documentaires en zinvolle nieuwsprogramma’s zouden maken. Maar het geld is, na het afschaffen van de omroepbijdrage, in de loop der jaren danig opgeraakt.  Door die structuurwijziging werd de omroep gewoon een overheidsinstelling waar al naar gelang de politieke voorkeuren van een zittend kabinet op bezuinigd kon worden.

Dat hebben we geweten.

En zeker: er is vast iets zinnigers te bedenken dan het herhalen van Kees Driehuis. Maar per saldo is het onmogelijk om in de rest van het jaar nog iets van een behartenswaardige programmering overeind te houden, wanneer er in de zomer niet flink bespaard wordt.

Dat geldt in de hevigste mate voor buitenlandjournalistiek.

Ik heb het niet uitgerekend, maar mijn natte vinger voelt aan dat sinds ik begon met buitenlandjournalistiek voor de publieke omroep, zo’n 25 jaar geleden, de budgetten zijn ingekropen tot ergens tussen de twintig en dertig procent van wat we toen te besteden hadden. En het zou me ook niks verbazen als het tien procent zou zijn. En dat in een tijd waarin de hedendaagse globalisering zich in alle hevigheid voltrok, de politieke processen steeds meer supra-nationaal werden en – dezer dagen letterlijk – de rest van de wereld zich aandient op ons eigen stoepje.

Het is, eerlijk gezegd, om te janken.

Zo kan het dus gebeuren dat voor de echte informatie over wat Angela Merkel terecht heeft aangemerkt als de grootste Europese crisis van dit moment – de vluchtelingenkwestie - de betrokken burger die deze zomer geïnformeerd wilde worden, terecht moest bij dat medium waarvan de lijkzang de afgelopen jaren op steeds luider toon gezongen wordt: de papieren krant.

Want wat heb ik, journalistiek gesproken, genoten van de zomerserie van de Volkskrant, door Olaf Tempelman hier briljant afgesloten. En wat bewees de oude papieren journalistiek hier zijn waarde in breedte, diepgang, combinatie van reportage, analyse en ten slotte debat. En wat is dan het verschil enorm tussen wat de papieren krant op zo’n dossier vermag en wat de publieke omroep – zomer of geen zomer – daarmee doet.

De krant als voorbeeld

Want er had natuurlijk al lang een verslaggever à la Saskia Dekkers vrijgemaakt moeten worden om de vluchtelingenproblematiek ook buiten de waan van de dag in kaart te brengen. Wat zeg ik: een heel team van verslaggevers. Als er nu eens een gelegenheid was waar het Hilversumse zuilenpaleis zich van de beste kant had kunnen laten zien, dan was het deze wel. Nieuws in het Journaal, achtergrondreportage in Een Vandaag, de deskundigen en de politiek in Nieuwsuur, de revolutionaire nieuwe oplossing in Tegenlicht.

En dan tot slot bij Pauw een fijn debat tussen Martin Sommer , die in de krant op zijn unieke wijze manhaftig de muren van Fort Europa overeind probeerde te houden, en Leo Lucassen, hoogleraar migratiegeschiedenis met de nuchtere maar allerminst waardevrije wetenschappelijke analyse.

Want natuurlijk kan dat op televisie. Maar het gebeurt niet. Want er is, nog afgezien van de Hilversumse hokjesgeest, geen geld voor een aanpak die ook maar in de buurt komt van die van de Volkskrant.

Hartstocht

En dus is het eigenlijk niet zo raar dat bij alle terechte zorgverhalen over de toekomst van de geschreven journalistiek, die van televisie al evenzeer zwaar onder druk lijkt te staan.

Wie de wereld, deels noodgedwongen, deels uit een verkeerd begrepen taakopvatting (‘gezelliger’ , minder ‘newsy’ om maar eens een paar recente kernbegrippen van het radiobeleid te noemen) steeds minder serieus neemt, zal door die wereld steeds minder serieus genomen worden.

En er valt, over de oorzaken, veel te zeggen. Maar ik vond toch de meest kernachtige samenvatting bij NRC-collega Marc Chavannes, die de jongste mediaplannen van onze blijmoedige staatssecretaris van commentaar voorzag.

Hij vatte het politieke klimaat, waar sinds genoemde beleidswijziging de centen en de structuren vandaan moeten komen, zo samen: ‘Het idee publieke omroep als een journalistiek en maatschappelijk instituut dat het publiek informatiebelang zonder commerciële motieven dient, wordt door niemand met hartstocht verdedigd.’

Ik zou er aan toe willen voegen: en zelfs niet zonder hartstocht.