In de jaren tachtig van de vorige eeuw werd het redden van bootvluchtelingen nog gezien als een heldendaad. Sterker nog: als een kapitein niet overging tot helpen, hing hem in Duitsland een straf van zes jaar boven het hoofd wegens nalatigheid.
Kapitein Stefan Schmidt van vrachtschip Cap Anamur vond dat logisch. Hij zag het als zijn plicht in te grijpen toen hij in 2004 een klein stuurloos rubberbootje tegenkwam op de Middellandse Zee. Het was volgepakt met mannen. Ze negeren zou hun dood kunnen betekenen. Ze naar de Libische kust brengen was ook geen optie, vond Schmidt, want daar heerste het schrikbewind van Moammar Khadaffi. 'Het enige land waar we ze, ook juridisch, naartoe mogen en zelfs moeten brengen is Italië', concludeerde hij.
Dat viel tegen. Het schip mocht de haven niet in. Oorlogsschepen en helikopters hielden het in de gaten. Het was een patstelling. Uiteindelijk werd de situatie aan boord zo nijpend dat de Cap Anamur toch de haven binnenliep. Maar het werd geen warme ontvangst. Italië zag Schmidt en de inmiddels aan boord gekomen scheepseigenaar Elias Bierdel niet als de heldhaftige redders van 37 opvarenden, maar als criminelen en mensensmokkelaars. Voor de twee Duitsers werd de aankomst het begin van een jarenlange juridische uitputtingsslag. En voor de Afrikanen? Dat lees je in dit verhaal.