Och, wat ben ik mijn lieve moedertje - haar God hebbe haar ziel - dankbaar. Vanaf het begin van wat inmiddels zomaar een journalistieke carrière blijkt te zijn geworden, hield zij plakboeken bij. Zelf ben ik niet zo van het archiveren, überhaupt niet zo van het geregeld leven, maar dankzij haar weet ik dat het migratieprobleem in 1981 voor het eerst op mijn netvlies kwam.
Ik werkte voor het regionale dagblad de Gooi- en Eemlander en had op de buitenlandredactie mijn geliefde Afrika onder beheer. Nooit geweest, dus de gloedvolle verhalen die ik die eerste jaren schreef over de kracht van de vakbeweging in Opper-Volta – in werkelijkheid vermoedelijk twee mensen in de hoofdstad van een land waar de rest van de bevolking zich vooral afvroeg of er die dag te eten zou zijn – kunnen met een korreltje zout genomen worden.
Dat jaar reisde ik, grotendeels op eigen kosten, zes weken rond in Opper-Volta – het huidige Burkina Faso – en Mali. Met twee verhalen als resultaat. In de plakboeken zijn het, op een paar korte nieuwsstukjes na, de laatste die over Afrika gaan. Twee pagina’s later wordt de Publieke Omroep mijn onderwerp. Ik was er in Afrika achter gekomen dat het journalistiek toch niet helemaal in de haak was om vanachter een Hilversums bureau, met een Hollands referentiekader, waanwijzerig te doen over een immens continent met een buitengewoon complexe werkelijkheid. De omroep was om de hoek en leende zich iets beter voor eigen waarheidsvinding.