Bijna tien jaar geleden, in de zomer van 2004, had ik het voorrecht om voor de radio lang te mogen spreken met Max Kohnstamm; wat mij betreft de grootste Europeaan die ons land heeft gehad. In zijn prachtige verbouwde boerderij in Fenffe, in Wallonië, meer dan symbolisch gelegen op een steenworp afstand van de snelweg van Brussel naar Straatsburg, vertelde de toen negentigjarige Max – en als er een God is, dan heeft hij zijn ziel – over zijn grotendeels Europese leven.
Ik heb aan zijn lippen gehangen en was diep onder de indruk van zijn intelligentie, zijn jongheid van geest en van het Europese verhaal, dat hij van zo nabij had meegemaakt. Maar vooral van de moed die er voor nodig moet zijn geweest om, zoals hij namens Nederland deed, je meteen na de oorlog in te zetten voor de Duitse wederopbouw en een herstel van de economische betrekkingen tussen Nederland en Duitsland.
Een manier van denken en doen die zowel pragmatische als principiële componenten had en die, zoals u allen weet, ook ten grondslag lag aan de ideeën van Jean Monnet en Robert Schumann; samen met Kohnstamm, dat durf ik wel te zeggen, de grondleggers van wat we nu kennen als de Europese Unie.
Het oude Europa was van de elite. Het nieuwe Europa zal het moeten hebben van de participerende burger, zo betoogde Chris Kijne in 2013 in zijn toespraak voor het Europees Jaar van de burger. Met de Verkiezingen voor het Europees Parlement voor de deur is die toespraak actueler dan ooit.
Die moed was voor Max Kohnstamm meer nog dan voor die andere twee grote Europeanen, persoonlijk. Want wat een grootheid van geest moet iemand hebben om zich zo snel, en met zoveel inzicht in de praktische noodzaak daartoe in dienst van een groter belang, te kunnen verzoenen met de natie die hem eerst, vanwege het voorlezen van een couplet van het Wilhelmus op een bijeenkomst aan de Universiteit, had opgesloten in het Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort. Waar hij, om maar iets te noemen, in drie maanden tijd 25 kilo verloor. En die hem later interneerde als gijzelaar in St. Michielsgestel. De natie die de zusters van zijn joodse vader had vermoord.
Terwijl elke zelfverklaarde held van na de oorlog nog decennialang bij iedere voetbalwedstrijd tegen Duitsland riep dat hij zijn fiets terugwilde, begon Kohnstamm al in 1945 aan verzoening. Dat soort morele moed, kom er maar eens om tegenwoordig. Het is nooit verkeerd om ons te herinneren dat die de grondslag vormt van de Europese Unie.
Zo vol was ik van de oude Max. En toen het gesprek was uitgezonden, belde ik mijn moeder. Zij was van 1916, en dus een generatiegenoot van Max Kohnstamm. Ook bij ons thuis, op verjaardagen, ging het zelden niet binnen vijf minuten over de oorlog. En zij was een slimme, nieuwsgierige, belezen vrouw, vanaf de doorbraak lid van de PvdA, zolang ik me kon heugen lid van de VPRO. Geen – we spreken over het begin van deze eeuw – Fortuyn-stemmer zal ik maar zeggen. Dus ik verwachtte instemming en enthousiasme bij het verhaal van oude Max.
Tot mijn verbijstering – want eigenlijk vond mijn moeder altijd alles goed wat ik deed, het maakte niet uit met wie ik sprak – begon ze te knorren. Die meneer Kohnstamm, die wist het allemaal wel heel goed hè, met zijn deftige praatjes. Jaja, secretaris van Koningin Wilhelmina geweest, huisvriend van Beatrix, nee, dat was een lekker stelletje, die Oranjes. Had die meneer Kohnstamm eigenlijk weleens een gewone Nederlander gesproken? Had ik hem dat niet even kunnen vragen? Nee, niks voor haar, die dure meneer.
Daar, toen, met mijn telefoon een klein stukje van mijn hoofd om het volstrekt onverwachte venijn een beetje te dempen, begreep ik opeens wat er bedoeld werd, en dat het waar was, wanneer criticasters van de EU zeiden dat Europa altijd een elite-project is geweest. Dat de gewone Nederlander nooit iets gevraagd was. En dat dat de grootste weeffout van Europa is. Ik had het eerder eigenlijk niet willen geloven, uit enthousiasme voor de Europese idee en omdat het zolang geen probleem was geweest.
Want toen Max Kohnstamm en Jean Monnet en Robert Schumann in de jaren vijftig langzaam voortmetselden aan de Europese integratie, was de hele democratie nog een elite-project. Mijn ouders stemden altijd Partij van de Arbeid en onze wereld werd op zaterdagmiddag uitgelegd door Meyer Sluijser voor de VARA-radio. Onze VVD-buren in het Gooi luisterden een dag later naar GBJ Hiltermann, en de katholieke buren aan de andere kant hoorden van de bisschop hoe ze hun stembiljet moesten invullen. En de elite, de toppen van de zuilen, overlegde en richtte het land, en in breder verband, Europa in.
En eigenlijk was dat ook helemaal niet zo erg, zeker niet wat Europa betreft. Want die eerste generaties Europese leiders waren geïnspireerd door dezelfde ervaringen als die van de oude Max, en hadden grosso modo dezelfde doelen. Bovendien waren ze, over vrijwel de hele breedte van het politieke spectrum, overtuigd van de noodzaak van een sociaal contract. Van een verzorgingsstaat die zou voorkomen dat economische ontwrichting opnieuw kon leiden tot de politieke ontwrichting die uiteindelijk de grote slachting van de twintigste eeuw heeft veroorzaakt. Ook dat was nog steeds het doel van Europa.
Maar, en ik weet dat er veel meer over te zeggen is en dat het verhaal ingewikkeld en genuanceerd is, genuanceerder dan ik het hier in tien minuten kan weergeven, maar toch, in hoofdlijn is dit wat ik in mijn leven meen te hebben zien gebeuren: in de laatste twee decennia hebben er twee ontwikkelingen plaatsgevonden die diep ingrijpen op het Europese verhaal. De democratie is veranderd en de elite is veranderd. De zuilen stortten in en de burger moest en wilde het voortaan veel meer zelf maar uitzoeken. En de elite van de oorlogsgeneratie werd, in de loop van de jaren tachtig, vervangen door de neo-liberale elite.
De elite die door een sociaal contract een herhaling van de geschiedenis wilde voorkomen, werd vervangen door een elite die meende dat de geschiedenis zijn eind had gevonden en dat de markt de maat van alle dingen was.
En ook dat is nog een hele tijd goed gegaan. Zolang het ons, in Europa, zo goed ging. Maar nu er een gure wind is opgestoken, waait de vlag opeens een andere kant op. Nu wreekt zich het gebrek aan democratische legitimatie van Europa, nu wreekt zich het feit dat ook de politieke elite zich de afgelopen twintig jaar, helaas ook over bijna de hele breedte van het politieke spectrum, vooral heeft verbonden aan de marktagenda. In de woorden van een collega van mij, onlangs in een redactievergadering van het VPRO-programma Tegenlicht waar ik voor werk: ‘De klootzakken hebben Europa gestolen ‘.
Dat was mogelijk een tikje boud uitgedrukt van mijn collega, maar als Europa één ding te doen staat, dan is het dat het zich goed rekenschap moet geven van deze en soortgelijke, helaas breed gedeelde opvattingen.
Want nu zijn de rapen gaar. En nogmaals: er valt veel meer over te zeggen, over de Euro, over Maastricht, over cultuurverschillen en onverantwoord economisch gesjoemel, over van alles en nog wat. Maar wie het Griekse fascisme zijn kop ziet opsteken, niet in de laatste plaats als gevolg van Europees beleid, kan niet anders dan koud om het Europese hart worden. Europa was toch juist bedacht om dat nooit meer te laten gebeuren.
En toch is het juist ook Griekenland waar ik de hoop zie. Op dit moment werken we bij Tegenlicht aan een programma dat onder meer zal gaan over de aardappel-beweging in Griekenland. Een vrijwel spontaan gegroeid nieuw economisch concept, waarbij burgers direct van de boer hun aardappels kopen, en vanwege het verdwijnen van alle tussenhandel voor een fractie van de prijs. Een concept dat, gefaciliteerd door lokale overheden, zich als een olievlek over het land en over diverse productgroepen verspreidt. En het is maar een van heel veel voorbeelden hoe de crisis leidt tot burgerinitiatieven waarbij mensen proberen samen, op kleine schaal, hun problemen op te lossen. We hebben er bij Tegenlicht de afgelopen maanden ongelooflijk veel voorbij zien komen en daar ligt, wat mij betreft, ook de hoop voor Europa.
Omdat het dat soort actieve, participerende democratie is waar ik mijn hoop op heb gevestigd, was ik blij en vereerd toen Netwerk Democratie me een tijdje terug vroeg om toe te treden tot het bestuur. Want in Nederland is Netwerk Democratie een onmisbare katalysator bij juist dat soort ontwikkelingen. Of het nu het project Volg de Wet is, een project waarbij burgers via het internet niet alleen in staat worden gesteld om inzicht te krijgen in het tot stand komen van wetgeving, maar dit ook daadwerkelijk kunnen beïnvloeden om uiteindelijk het draagvlak te vergroten, of Voorjebuurt, waarbij burgers gefaciliteerd door lokale overheid, woningbouwcorporaties en bedrijfsleven verbeterplannen voor hun eigen buurt kunnen ontwikkelen, over de hele breedte van het democratische speelveld probeert Netwerk Democratie de participerende burger te coachen en te begeleiden.
En dat soort democratie is ook voor Europa de enige oplossingsrichting. Daarom vind ik het ook een buitengewoon goed idee van de boven ons gestelden om Netwerk Democratie te vragen het Europese jaar van de Burger in Nederland te coördineren. En hebben de meisjes van het hoofdkantoor mij meteen al niet teleurgesteld door om te beginnen de Nederlanders zelf te vragen wat de agenda van zo’n Europees jaar voor de Burger zou moeten zijn.
Europa zal het moeten hebben van de participerende burger. De participerende burger die op dit moment overal in de zwaar door de crisis getroffen landen de veerkracht toont om nieuwe initiatieven te ontwikkelen, op voedselgebied, op energiegebied, op het gebied van de zorg, je kunt het zo gek niet bedenken of het gebeurt. En daar moet het, wat mij en wat ons van NetwerkDemocratie betreft, in dit Europese Jaar van de Burger (red. 2013) over gaan.
Want Europa zal democratisch zijn, of het zal niet zijn. En dat is, in de huidige omstandigheden, denkt u even Italië, geen geringe opgave. Maar het is al eerder gezegd: democratie is niet voor bange mensen.
Dank u zeer.