‘onze leerlingen waren aanwezig bij sollicitatiegesprekken voor docenten’

Wat maakt goed onderwijs? In deze miniserie vragen we het aan drie topdocenten van verschillende onderwijsvormen. Dit is deel 2: het primair onderwijs.

Tekst  Daan Kuys

Om het onderwijs is eigenlijk altijd wel wat te doen. De ene keer is er ophef over technologie-lespakketten ontwikkeld door Shell. De andere keer gaat het over seksuele en lhtbiq+-voorlichting die niet gegeven zou mogen worden aan basisschoolleerlingen. Een ander terugkerend thema is dat de kwaliteit van het onderwijs elk jaar slechter en slechter lijkt te worden.

De vraag hoe we onderwijs het beste kunnen vormgeven en onze kinderen het beste kunnen ontwikkelen is dan ook een tijdloze en nogal een fundamentele. Die oervraag bespreken we in deze miniserie met drie topdocenten, allen genomineerd voor de titel Leraar van het Jaar 2024 (uitreiking aanstaande 3 oktober) en alledrie uit een andere tak van onderwijssport. Wat zijn de verschillen en de overeenkomsten tussen de visies van deze docenten?

‘Gastsprekers kijken mij altijd flabbergasted aan: hoe weten ze zoveel?’

Ze werkt er al twintig jaar, maar ze praat over haar school alsof ze er vorige week is begonnen. Laura van Looijengoed is basisschoolleraar in het zogenaamde ontwikkelingsgerichte onderwijs, oftewel OGO. 

  • Laura van Looijengoed (41)
  • basisschoolleerkracht 
  • Gelderlandschool in Den Haag

Traditioneel onderwijs gaat zo: het ene moment heb je aardrijkskunde en dan gaat het over het lössgebied in Limburg en het volgende moment heb je taal en dan gaat het over de bakker met de gesloten lettergreep en dan daarna de geschiedenis over de Romeinen en zoals je ziet totaal geen samenhang.

Bij OGO is er tussen elke vakantie één thema, bijvoorbeeld ‘de bakker’, waarbinnen alle lesstof wordt aangeboden. Kinderen gaan daadwerkelijk een bakkerswinkel oprichten. Je moet de koek voorbereiden, bakken, iemand moet de boodschappen doen, lijstjes maken, de boel afrekenen. Als je iets in samenhang aanbiedt, dan blijft het beter hangen bij kinderen, is Laura’s motto.

Als docent ga je aan het begin eerst kijken waar de interesses van de kinderen liggen. Het kan zijn dat je begint met je te richten op Afrika en Azië maar uiteindelijk toch besluit dat je het gaat hebben over vulkanisme. Het eindproduct kan een boek zijn of een filmpje, een toneelstuk, wat dan ook.

‘Vorig jaar had ik een thema ‘grote getallen’ met groep acht. Dan laat ik op een gegeven moment het boek los en dan gaan we gewoon grote getallen bekijken, tot en met lichtjaren aan toe: waarom zijn er eigenlijk lichtjaren? Omdat, blijkt dan, als je dat moet uitdrukken in alleen cijfers, dan ben je 17 cijfers verder, en dan heb je eigenlijk nog maar een heel klein stukje ruimte in kaart gebracht. Je leert zo veel functioneler over grote getallen.

Het eindresultaat nemen we overigens wel heel serieus. Een keer was het thema kinderrechten en toen kwam er een leerlingenraad die twee jaar lang hoog gefunctioneerd heeft binnen de directie. Ze waren aanwezig bij sollicitatiegesprekken, ontwierpen een nieuw logo voor de school en ze hebben de CITO-toets vervangen door de IEP-toets, een alternatief met meer open vragen. Ook hebben we toen de kinderombudsman uitgenodigd om te interviewen in de klas. Al was dat eigenlijk een vrouw, dus we noemden haar ‘de kinderombud’.

Gastsprekers zijn vaak flabbergasted: “Hoe weten ze zoveel? Wat kan ik ze nog vertellen?” Dat kan alleen door de interesse vanuit de kinderen aan te boren, door vanuit hun eigen onderzoeksvragen te werken. Onze leerlingen scoren op de IEP hoger dan het Nederlandse gemiddelde. Bovendien zijn sommigen veel korter in Nederland, soms maar twee of drie jaar. We hebben veel kinderen met wat gewicht, zeg maar. Klassen kunnen we daardoor wel klein houden. In een groep van zestien kinderen had ik vorig jaar 15 nationaliteiten. India, Griekenland, Filipijnen, Brazilië, Turkije, Bulgarije, ze komen echt overal vandaan.’

Alleen voor rekenen heeft De Gelderlandschool een schoolboek. ‘Want met rekenen moet je soms ook gewoon meters maken’, aldus Van Looijengoed. Maar als de kinderen interesse tonen in grafiekjes over kinderarmoede en de verdeling van het bruto nationaal product - toen bij het thema kinderrechten - dan gaat het boek weer dicht en gaan we het daarover hebben.’

Zouden we OGO morgen overal in Nederland moeten doorvoeren in het onderwijs? Van Looijengoed twijfelt: ‘Je zou vanuit de pabo’s al mensen hierin moeten gaan opleiden. Geld vanuit de overheid voor omscholing van bestaande leerkrachten. Tegen zeer ervaren docenten die bij ons binnenkomen zeggen we: geef het drie jaar om het in de vingers te krijgen.’

‘Ik geloof echt heilig in ons onderwijs, maar het vergt ontzettend veel inzicht, creativiteit, flexibiliteit en vaardigheid. Dat kan niet iedereen. Veel docenten zullen bovendien met de hakken in het zand gaan staan. Zonder boek duurt je op maat gemaakte lesvoorbereiding natuurlijk veel langer. Dan kun je niet meer elke dag om 16:00 uur naar huis. Het kan alleen als lesgeven je passie is en je bereid bent om extra stappen te zetten. Ik weet niet of dat zo is bij elke docent.’