Tekst door Jonathan Maas, videoportret door Karen van Dijk
‘Ik zie mezelf als een goed gelukte taart. Het is moeilijk te benoemen wat daarvoor de juiste ingrediënten zijn, maar het is natuurlijk alles bij elkaar: inclusief de dingen in mijn leven die pijn deden en waarin ik niet ben geslaagd. Alles heeft me gevormd.
Ik was negen toen ik op ballet en piano zat, mijn moeder vond culturele vorming erg belangrijk. In ballet was ik heel goed, ik mocht zelfs naar de ballet-havo. Toen kwam mijn juf erachter dat ik X-benen had en dat maakte mij ongeschikt voor klassiek ballet. Ik had natuurlijk moderne dans kunnen doen, maar daar dacht ik toen helaas niet aan. Dat was het einde van mijn danscarrière. Voor pianospelen moest je hard werken en veel oefenen en dat deed ik niet. Ik was te lui. Dus trok mijn moeder de stekker eruit, zonde van het geld. Ik herinner me niet dat ik dit heel erg vond. Wat wel pijn deed in die tijd was dat ik als meisje mislukte. Iedereen dacht dat ik een jongen was. Zo zag ik eruit, ik kon staand plassen en had meer vriendjes dan vriendinnetjes. Toen jongens meisjes gingen versieren, werd ik ook altijd overgeslagen.
Op mijn zestiende werd ik lid van Jehovah’s Getuigen. Ik kreeg daar antwoord op al mijn levensvragen: wat gebeurt er na de dood, waarom leven we, waartoe zijn we hier? Alle antwoorden kwamen uit de Bijbel, mijn algemene ontwikkeling – in maatschappelijk en politiek opzicht – was nihil. Uiteindelijk mislukte ik in het geloof, want ik werd na drie jaar uit de gemeenschap gezet vanwege een relatie met iemand buiten de kerk. Toch beschouw ik deze episode niet als mislukking, maar als een mooie ervaring. Het heeft me een heel goede band met God opgeleverd. Ik weet zeker dat God mij niet haat. De ouderlingen hebben mij uitgesloten, God niet. God sluit niemand uit. Een goede vader verbant zijn kinderen niet, dat is geen liefde.