Onlangs wilde ik de uitdrukking valse nichtenhumor gebruiken in een gesprek met een Amerikaanse kennis. ‘Ehm, how to translate that expression? Its like, you know, typically sharp gayhumour, sometimes nasty…’ Mijn uitleg verdween stotterend in een gapende afgrond van onbegrip van mijn metgezel. De man -zelf homo- keek mij glazig aan over de rand van zijn koffie verkeerd. We kenden elkaar pas net. Ik voelde mijn wangen rood gloeien. ‘Oh sorry. That actually might be homofobic!’ zei ik. Ik probeerde mijn faux pas weg te masseren door in versneld tempo verder te praten over een ander topic.
Ik drop de vraag: ‘Is valse nichtenhumor als uitdrukking acceptabel?’ op Facebook. Er ontstaat een discussie tussen twee kampen: ‘No way!’ versus ‘Moet kunnen!’
Iemand vindt: ‘dat als je alles moet aanpassen aan eventuele gekwetstheid, dan is het einde zoek.’ Ook verzucht een ander: ‘In de 70's was het een stuk leuker.. Een politiek correcte samenleving is ZO saai..’ Daarentegen schrijft collega Michiel van Erp: ‘Kan absoluut niet. Negatief stereotype. Net zoals luie neger.’ Kunstenaar Lernert Engelberts reageert met: ‘Valse humor volstaat!’
Een oude buurjongen van me legt uit dat het ‘valse nichtenhumor’ concept voortkomt uit een overlevingsstrategie: ‘Het is een vorm van humor die vaak ontstaat op het schoolplein omdat een jonge nicht zich staande wil houden. Met dat perspectief vind ik dat valse minder heerlijk en wil ik geen nicht zijn’. En NRC-redacteur Maral Noshad Sharifi analyseert het probleem van het stereotype als volgt: ‘Dit valt me op: als een heteroman iets lulligs zegt is het grappig en als hij roddelt betekent het niet eens iets. Maar als een homo roddelt of iets lulligs zegt is het een valse nicht.’
Als ik me schaam om valse nichtenhumor te zeggen tegen bevriende homo’s, dan wringt er iets. Want als Michiel en Lernert, die zelf homo zijn, het een negatief stereotype vinden, waarom zou ik het dan nog gebruiken? Onderling kan het wel, maar dan wordt ‘valse nicht’ als geuzennaam ingezet.
Misschien is dat wel de vuistregel: een stereotype is not done als het niet over jou gaat en als je het niet met goed fatsoen kan gebruiken tegen degene die het betreft.
Ik realiseer me dat des te meer als een collega zegt: ‘Die vrouw is gelukkig niet zo’n échte feminist!’
‘Wat bedoel je?’ reageer ik gepikeerd. Ik beschouw mezelf als een ‘echte feminist’ en ik weet niet precies welk stereotype mijn collega probeert te op te roepen. Paarse tuinbroek en harige benen? Doorgedraaide mannen hatende carrièrebitch? Ik voel me door geen van deze stereotypes aangesproken, laat staan dat ze mij beschrijven.
Stereotypes kunnen als beklemmende keurslijven aanvoelen. Niet zozeer vanwege eventuele ‘gekwetstheid’ van de beschreven partij, maar omdat de weerbarstige werkelijkheid niet met cartooneske sjablonen te beschrijven is. En in veel gevallen hebben stereotypes het negatieve effect van een selffulfilling prophecy.
Het treurigste voorbeeld hiervan hoorde ik van de Britse schrijfster Zadie Smith, die deze week in De Balie door Arnon Grunberg geïnterviewd werd. In Amerika (waar Smith momenteel woont en werkt) zijn zwarte moeders bang als ze een zoon krijgen, vertelde ze. Vanwege het stereotype rond zwarte jongens; gevaarlijk, gangster, agressief, crimineel. Smith zei: ‘Tot een jaar of zeven is het nog oké. Dan zijn zwarte jongens ook gewoon schattige kinderen. Maar op tienjarige leeftijd zijn veel leerkrachten al bang voor ze.’
Ik moest denken aan een donkere man die blogde dat iemand in de speeltuin zijn driejarige zoon beschreef als ‘What a cute little thug!’ (thug=gangster) Zelfs als peuter zat het kind al gevangen in een stereotype. Een letterlijk levensgevaarlijk stereotype, indachtig de talloze ongewapende zwarte mannen die doodgeschoten worden door de Amerikaanse politie.