Vancouver is inmiddels uitgegroeid tot een ‘hedgecity’ voor Chinees kapitaal, schrijft de Volkskrant. Daarmee wordt een stad in een politiek stabiel land bedoeld, waar buitenlands geld wordt gestald. Dit gebeurt ook in steden als Sydney, Londen, Singapore en Seattle, maar dan op kleinere schaal. Rijken uit minder (politiek of economisch) stabiele landen brengen hun geld elders onder, uit angst dat het in eigen land ooit misgaat. Om op safe te spelen kiezen ze voor een tweede, derde en soms zelfs vierde veilige haven om hun geld te investeren. Zo ook de Chinezen. In 2014 werd 800 miljard dollar uit China in andere landen ondergebracht.
En dan is de Canadese techstad een uitstekende keuze voor de welgestelde mens. Je hebt er immers alles, van skipistes tot jachthavens en niet geheel onbelangrijk: een aangenaam klimaat. Dat er juist veel Chinezen naar Vancouver komen is niet gek: ruim honderd jaar geleden haalde Canada arme arbeiders uit Zuid-China naar Noord-Amerika om in de houtkap te werken. Hier betaalden ze een hoge prijs voor: ze moesten zich kapotwerken én betaalden een (racistische) belasting genaamd de ‘head tax’. Deze belasting werd in rekening gebracht aan elke Chinees die Canada binnenkwam en was bedoeld om Chinezen te ontmoedigen Canada binnen te komen na de voltooiing van de Canadian Pacific Railway (CPR). De belasting werd afgeschaft door de Chinese immigratiewet van 1923, die alle Chinese immigratie volledig verhinderde, behalve die van zakenmensen, geestelijken, leraren, studenten en enkele anderen.
De rijke Chinese immigranten van vandaag de dag vinden dankzij deze arbeiders een gespreid bedje in de grote Chinese gemeenschap in Vancouver. Ook zonder een woord Engels overleven ze er met gemak. Veel bedrijven schrijven ze zelfs standaard aan in het Mandarijn.