Een epische historische roman vol seks, moordpartijen en machtspolitiek over het leven van een historicus. Kan dat? Ja, als die historicus Claudius is: de man die in 41 na Christus, na de moord op Caligula, trillend vanachter een gordijn geplukt werd, en tot keizer gekroond van het Romeinse Rijk.
De Britse schrijver Robert Graves schreef met de fictieve autobiografie I, Claudius in 1934 misschien wel de bekendste historische roman aller tijden. Ook was het de historische roman die het genre status gaf, al leest het boek bij tijd en wijle als ware het opgetikt door een doorgesnoven roddelbladredacteur: zoals wanneer Graves de machtsbeluste feeks Livia in een ellenlange zin tien moorden laat opbiechten—en twee ontkennen.
Maar Graves onderving de onvermijdelijke kritiek uit wetenschappelijke hoek vakkundig, door Claudius tot zelfbewuste historicus te maken die zijn beweringen doorlopend staaft met bronverwijzingen. Én door in het boek een scène op te nemen, die leest als preemptive strike naar het academisch establishment. In deze scène treft de studieuze Claudius (nog lang geen keizer) in de bibliotheek de historici Pollio en Livius. Het zijn ‘frenemies’: mannen met een diagonaal tegengestelde benadering van de geschiedschrijving. Livius schrijft geschiedenis als een sappig verhaal, en Pollio stelt feit boven flair.
Over en weer zijn Pollio en Livius speels aan het stechelen, tot Pollio aan Claudius vraagt: “Heb je het werk van onze vriend Livius gelezen? Zeg jij het nu eens, is het niet nog prulliger dan het mijne?” Claudius antwoordt daarop dat het in ieder geval makkelijker wegleest, omdat Livius “de Oude Romeinen net zo laat doen en praten alsof ze in onze tijd leven.” Pollio reageert opgetogen: “Hij heeft je te pakken, Livius, je zwakke plek! Jij dicht de Romeinen van zeven eeuwen geleden onmogelijk moderne motieven, handels- en zegswijzes toe. Ja, het is zeker leesbaar, maar geen geschiedenis.”
En zo is Graves de kritiek voor: ja, hij wéét dat hij zijn Oude Romeinen laat kletsen als academische chaps uit Oxford, circa 1934. Maar waarom ook niet? Want dat men negentien eeuwen geleden dezelfde motieven, handels- en zegswijzen kende als nu—is dat niet gewoon waar? En bovendien, wil je na dit staaltje zelfspot van romanschrijver Graves echt nog zeuren over historische nauwkeurigheid?
Te gast over deze en vele andere vragen over I, Claudius van Robert Graves zijn hoogleraar Oude Geschiedenis Olivier Hekster en oudheidkundige Willemijn van Dijk, die ook historische romans schrijft over de keizertijd.