In 1978 gebruikte Bob Edwards voor het eerst een techniek in die onze voortplanting op zijn kop zou zetten: in-vitrofertilisatie. Deze techniek, afgekort als ivf, was bedoeld voor vrouwen die door afgesloten eileiders geen kinderen konden krijgen. Nadat de techniek aanvankelijk voor veel ophef zorgde bij de katholieke kerk is ivf inmiddels niet weer weg te denken uit onze samenleving: in 2013 zijn maar liefst 1 op de 36 kinderen in het lab verwekt door middel van ivf. In het begin werden meerdere bevruchte eitjes teruggeplaatst in de baarmoeder om de kans op minstens één gezond embryo zo groot mogelijk te houden, maar dat had vaak twee-, drie-, of zelfs vijflingen tot gevolg. Inmiddels is de technologie zo ver ontwikkeld dat het terugplaatsen van een enkele eicel in dertig procent van de gevallen direct succesvol is.
Afgesloten eileiders zijn al lang niet meer de enige reden waarom vrouwen ivf gebruiken. Sinds de Dolle Mina’s in de jaren zestig een plek voor de pil in de samenleving wisten te veroveren, gebruikt Nederland massaal de maandelijkse strip. Daardoor is veel veranderd: de gemiddelde leeftijd waarop een vrouw nu haar eerste kind krijgt is dertig jaar, dat is zes jaar later dan in de jaren zeventig. Twee derde van de Nederlandse vruchtbare vrouwen gebruikt dan ook anticonceptie, en dat aantal lijkt eerder toe dan af te nemen. Door werk en studie komen Nederlandse vrouwen pas op latere leeftijd aan kinderen toe. Veel vrouwen hopen alsnog een kind te kunnen krijgen op latere leeftijd door eicellen kunstmatig te bevruchten met spermacellen, ivf dus. Maar de kwaliteit van de eicellen gaat steeds harder achteruit naarmate je ouder wordt.