Jan des Bouvrie is een rijk man, hij is een onberispelijke hugenoot, hij rijdt in een witte Porsche door België, Frankrijk en Engeland, op zoek naar zijn voorvaderen. Ik volg hem met belangstelling tot zijn laatste snik. Als ik tot rust ben gekomen, verbeeld ik me dat hij de hele uitzending gehuild heeft. Omdat ik dat niet kan geloven, doe ik iets ter controle waar ik eigenlijk een hekel aan heb, ik kijk naar Uitzending gemist. Het valt mee, hij praat wel veel over het bijna-huilen en het niet-huilen, ik zie wel vaak natte ogen, maar het echte, onbelemmerde huilen zie ik niet. Hij is geëmotioneerd, omdat hij ontdekt dat zijn voorvaderen bijna allemaal ambachtslieden waren, makers, net als hijzelf. Als een archivaris hem vertelt dat de Engelse graaf Radnor eigenlijk een Des Bouvrie is, gaat hij meteen voor het hek van het uitgebreide landgoed staan wachten. Er komt een vrouw aanrijden die weliswaar haar raam opendraait, maar aan de tuinman met een bijna onmerkbare beweging van haar hoofd te kennen geeft dat het hek alleen voor haar open gaat. Toch zijn de laatste woorden van Jan des Bouvrie: ‘Het is duidelijk dat iedereen moet weten waar hij vandaan komt.’ Hij is een man van de tijdgeest, hij is op zijn plaats.