Ik weet niet wanneer ik me voor honderdjarigen ging interesseren. Misschien toen de broer van mijn dode vader 95 werd. Hij woonde zelfstandig op een hoge verdieping van een modern flatgebouw, boven de toppen van de bomen, zogezegd boven de boomgrens.
Eén keer per week kwam de werkster die het smetteloze huis schoonmaakte, eén keer per week reed hij met zijn auto naar Spaarnwoude waar hij een potje golfde, meerdere keren per week ontmoette hij zijn vriendin met wie hij de perikelen had die achttienjarigen ook hebben, en dan zat hij ook nog op een bridgeclub.
Ik praatte met hem over de dingen waar we altijd over praatten, er hoefde geen water in de wijn. Toen hij 99 was, maakte hij zich zorgen over de komst van de burgemeester bij zijn honderdste verjaardag. Hij wilde dat niet, hij zou zijn stuursheid niet kunnen verbergen. Het lot hielp hem, enige maanden voor zijn honderdste ging hij dood.
Vorige week zag ik bij Pauw een honderdjarige vrouw aan tafel die ik op zestig schatte, ze was volstrekt onaangeraakt door de tijd. Ik vroeg me af of ik dat nog zou meemaken: een honderdjarige gespreksleider in een middernachtelijk televisieprogramma.