Wie aan nu aan persoonsregistratie denkt, denkt aan irisscans, het digitaal opslaan van vingerafdrukken en wellicht zelfs aan het scannen van bloedvaten. Maar niet aan ongeveer het allereerste en meest vanzelfsprekende dat ons overkomt als we geboren worden: onze naam. Toch is officiële registratie van die naam de eerste stap van persoonsregistratie. Hoe zijn we van voor- en achternamen aanbeland bij de irisscanners uit 'Het veiligheidscomplex'?
Tien vingerafdrukken moeten afstaan voor een paspoort, is erg gortig. Maar dat we een naam hebben, is toch heel normaal? Toch begon persoonsregistratie daar en is naamgeving een cruciaal onderdeel van het huidige veiligheidsbeleid.
Meer artikelen bij deze aflevering:
What's in a name
Een naam, hoe onschuldig ook zo op het eerste gezicht, onderscheidt ons van anderen, geeft identiteit en bepaalt tot op zeker hoogte waar we recht op hebben of juist niet. Beatrice de Graaf verwoordde het treffend tijdens haar oratie bij de aanvaarding van het ambt hoogleraar 'conflict en veiligheid in historisch perspectief'.
In den beginne
Als halverwege de 16de eeuw de Rooms-katholieke Kerk begint met het registreren van dopelingen en huwelijken, is dat voornamelijk om problematiek rond erfenissen en opvolging de wereld uit te helpen. Zij die niet verbonden zijn aan een geloofsgemeenschap, worden dus ook niet geregistreerd. In het uitzonderlijke geval dat bewijs van identiteit toch relevant is, wordt deze tijdelijk verstrekt in de vorm van bijvoorbeeld zeebrieven, tolbrieven en vrijgeleides.
Persoonsregistratie in relatie tot ‘veiligheid’ speelt in die tijd eigenlijk geen rol. Niet in de laatste plaats omdat het justitieel en politioneel apparaat, dat toentertijd alleen lokaal opereerde, voor het herkennen van misdadigers een heel simpele methode kent, namelijk verminking en brandmerken.
Vrijheid, gelijkheid en veiligheid?
Met de Franse Revolutie, de Verlichting en het beroemde Du contrat social van Jean-Jacques Rousseau worden de rechten van de mens constitutioneel ingekleed. Ook ontstaat er een centrale overheid zoals we dat vandaag de dag kennen. Met het in de steigers zetten van de grondwet, gaan burgers en staatsgezag een nieuw soort relatie - een sociaal contract - met elkaar aan.
Dit contract is gebaseerd op de idee dat de burger een deel van zijn persoonlijke autonomie afstaat, in ruil voor bescherming. Herkenning en registratie speelt in dat nieuwe verband een belangrijke rol. Naamgeving is vanaf dat moment zowel een instrument van de overheid, voor de uitoefening van gezag, als bescherming van de nieuw verworven grondrechten van de burger.
In de 19e eeuw wordt de burger steeds meer en beter in beeld gebracht door de overheid. Onder het motto ‘meten is weten’ gaat de overheid steeds verder in het beter leren kennen van die uitdijende populatie. Simpele, maar arbeidsintensieve methodes die daarbij gehanteerd worden zijn bijvoorbeeld volkstellingen.
Nare bijsmaak aan persoonsregistratie
De voortschrijdende technologische ontwikkelingen bieden razendsnel nieuwe identificatiemogelijkheden, zoals fotografie. Rond 1900 krijgt men te maken met de invoering van de dactyloscopie: de techniek om vingerafdrukken te identificeren. Unieke fysieke kenmerken kunnen zo steeds gemakkelijker geregistreerd worden en ingezet om ontegenzeggelijk iemands identiteit vast te stellen.
De Eerste Wereldoorlog vormt de politieke aanleiding om in Nederland het identiteitsbewijs in te voeren om eigen burgers bij de grens te kunnen herkennen en op die manier buitenlandse spionage tegen te gaan. Het paspoort is daarbij de optelsom van op dat moment beschikbare identificatiemethodes met de beschrijving van uiterlijke kenmerken in combinatie met fotografie.
Het is de Tweede Wereldoorlog die een nadrukkelijk nare bijsmaak geeft aan het registreren en herkennen van burgers. Goed georganiseerde gemeentelijke bevolkingsregisters en moeilijk vervalsbare identiteitsbewijzen worden dankbaar ingezet door de Duitse bezetter als hulpmiddel bij hun vervolgbeleid. Voor het eerst wordt centraal georganiseerde registratie van identiteit op grote schaal als een gevaar gezien in plaats van waarborging van veiligheid.
Na de oorlog is de commotie in Nederland dan ook groot als de overheid in 1971 een grootschalige volkstelling uitvoert en aankondigt dit een decennium later opnieuw te willen doen. Mensen weigeren massaal hun medewerking of vullen expres foutieve gegevens in. In plaats van een nieuwe volkstelling voert de regering in 1982 dan ook een wet ter bescherming van persoonsgegevens in. Het privacy-vraagstuk rond het verzamelen en registreren van persoonsgegevens speelt een steeds grotere rol bij politieke besluitvorming in tegenstelling tot het uitbreiden van het veiligheidsaspect.
Persoon versus profiel
Hoe anders is het nu. Met de digitale revolutie en ontwikkeling van DNA-technologie verandert de tendens ten opzichte van persoonsregistratie en herkenning. De terroristische aanslagen van 11 september 2001 en de daarop volgende war on terror vormen daarbij een enorme katalysator voor het uitbreiden van het veiligheidsbeleid en de bereidwilligheid van ‘de burger’ om zich hieraan te onderwerpen.
Het controleapparaat dat onze grenzen bewaakt is inmiddels uitgegroeid tot een alomvattende miljardenindustrie. Onder het mom van het voorkomen van persoonlijk en menselijk drama zoals de gezonken of overvolle bootjes met migranten die wanhopig proberen Europa te bereiken, worden we allemaal in de gaten gehouden.
Dat brengt ons bij de door Beatrice de Graaf omschreven paradox waarin we vandaag de dag leven: "naarmate de technologieën van registratie en herkenning worden verfijnd, verdwijnt de persoon uit beeld". Hoe meer informatie over en van personen in kaart wordt gebracht, des te minder belang wordt er gehecht aan de persoon zelf: de onherroepelijke spanning tussen persoon en profiel.
Mensen worden als het ware gedeconstrueerd, geobjectiveerd en ingedeeld in groepen, categorieën of profielen op basis van karakteristieken die niets met de persoon, laat staan persoonlijkheid van doen hoeven te hebben. Als burgers geven we de overheid toegang tot onze privésfeer met de verwachting niet alleen herkend, maar ook erkend en gekend te worden.
Tegelijkertijd brengt de geschiedenis van naamgeving en registratie van persoonsgegevens ons bij de vraag of we de technologie en wetgeving die we vandaag de dag als inbreuk op onze privacy en baanbrekend beschouwen over enkele decennia niet als volstrekt vanzelfsprekend zien? Immers: waar een paar eeuwen geleden een naam of en de registratie daarvan zelden tot nooit voorkwam, kunnen we ons nu niet meer voorstellen dat een pasgeboren kind geen geregistreerde naam zou krijgen.