vezels in de vangrails: de biobased verbouwing van alles

Nederland wil de gehele openbare ruimte de komende 25 jaar biobased maken. Wat houdt dat in?

Tekst Daan Kuys Beeld Fien Leeflang, 23 oktober 2024

Je zou ‘t bijna vergeten, maar de openbare ruimte bestaat uit materialen. Fiets- en voetgangersbruggen van beton of staal. Verkeersborden, lichtmasten, hectometerpaaltjes, vangrails van metaal. Wegen van asfalt. Stoeptegels van beton. Gebouwen van staal, beton, baksteen, hout, kunststof en glas. Bankjes, prullenbakken van metaal. Oeverbeschoeiingen (wanden) van hout of kunststof. Geotextiel (bouwzeilen) van kunststof. Dakpannen van klei. Ga zo maar door.

Voor een hoop van die materialen hebben we de komende jaren alternatieven nodig. Zo zorgt de cement- en betonproductie wereldwijd voor zo’n 8 procent van de CO2-uitstoot; staal zit op zo’n 9 procent van alle CO2-uitstoot.

De Rijksoverheid heeft zich daarom tot doel gesteld dat in 2030 eenderde van de nieuwe gebouwen gemaakt moet zijn van biobased materialen. Dat zijn materialen zoals hout, vlas, hennep, stro en olifantsgras. Natuurlijke vezels die binnen 75 jaar (hout) of sneller weer teruggroeien (het verbouwen van hennep duurt drie maanden) en CO2 opslaan in plaats van uitstoten. Ook bouwwerken als bruggen en voorwerpen als verkeersborden en prullenbakken zullen in 2030 al gedeeltelijk biobased zijn.

Bron: Nationale Aanpak Biobased Bouwen - november 2023

de bouwmarkt van de toekomst

Omdat biobased materialen niet uit zichzelf in gebouwen terechtkomen, heeft de overheid een partij aangewezen die deze klus mag aanjagen, coördineren, regisseren, ervoor lobbyen, enfin, hoe je het ook wil noemen. Sinds 2023 probeert Building Balance boeren, leveranciers, bouwers, opdrachtgevers, financierders en overheden bij elkaar te brengen om een heuse markt voor biobased materialen op gang te brengen. 

Dat doet de organisatie onder andere door de boer te helpen om biobased grondstoffen te verbouwen, de leverancier om biobased grondstoffen te verwerken tot materialen, de bouwer met die materialen te bouwen, de opdrachtgever een biobased gebouw, prullenbak of vangrail te bestellen, de financierder die biobased prullenbak te financieren en de overheid te helpen biobased materialen te stimuleren via wet- en regelgeving. 

Lukt dat een beetje of ervaart Jan-Willem van de Groep, programmaregisseur bij Building Balance, veel weerstand? Volgens Van de Groep valt het mee: ‘De boeren willen maar één ding van mij: een robuust verdienmodel voor de toekomst. Voor hen proberen we de vraag naar biobased materialen aan te jagen. Wat betreft de bouwers werk ik vooral met de koplopers - en daar zitten echt de grootste bouwers van Nederland bij, en daar loop ik ook niet echt tegen weerstand aan.’

‘Ik moet eerlijk zeggen dat het conservatisme meer bij de bouwmaterialen zit. Meer bij de fabrikanten dan de bouwers zelf. Maar ook daar is het niet per se onwil. De bouw onderscheidt zich van andere markten in de zin dat de gebouwen die gemaakt worden 100, 150 jaar moeten staan. Dan wil je als fabrikant ook gewoon 200 procent zeker weten dat de materialen in orde zijn. Daar ligt een belangrijke rol voor ons, om die garanties te geven.’

de kracht van lobbyen

Regelgeving vanuit de overheid kan de vraag naar biobased materialen een flinke zet geven. Maar ook daar zitten haken en ogen aan. Een grote doorn in het oog van Van de Groep is bijvoorbeeld dat volgens de huidige standaard houtvezel en andere biobased isolatie nog steeds als mínder duurzaam materiaal wordt gezien dan een materiaal als glaswol, van glas en zand. Het CO2 dat door hout wordt opgeslagen mag namelijk niet worden meegeteld in de berekening. 

De organisatie die de voorwaarden bepaalt voor hoe duurzaam een materiaal is, de Nationale Milieu Database (NMD), wordt niet door de overheid bestuurd maar door marktpartijen. De beton- en staallobby, denk aan de Koninklijke Metaalunie en het Betonhuis, is daarin sterk vertegenwoordigd. ‘De industrie was tot voor kort vooral gericht op conventionele materialen,’ aldus Van de Groep. ‘Het is niet zozeer kwade wil, maar de focus ligt nog op het duurzamer maken van de gangbare materialen. Er zitten maar weinig partijen die met hout en biobased bezig zijn, dus het is lastig daar doorheen te breken.’

lobby mee

Als je wil dat CO2-opslag van materialen wordt opgenomen in de milieuprestatie van gebouwen, dan kun je dat (netjes!) vragen aan de NMD via dit contactformulier https://milieudatabase.nl/nl/over-ons/contact/ of bellen naar 070 – 307 29 29.

De overheid heeft daarin dus maar een beperkte rol, al financiert ze de Nationale Milieu Database wel. ‘Daarom kunnen ze wel wat eisen stellen. Toch vind ik persoonlijk dat de NMD een overheidsorgaan zou moeten zijn.’

Ook op een andere manier zou de overheid nog veel meer kunnen doen. Zij bezit namelijk het grootste vastgoedbedrijf van het land: het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). Goed voor bijna 12 miljoen vierkante meter aan gebouwen, waaronder het Rijksmuseum, alle vliegbases van de luchtmacht, het Binnenhof, de marinehaven in Den Helder, en de beveiligde rechtbank in Amsterdam.

‘Frankrijk heeft per decreet vastgelegd dat de helft van alle Rijksgebouwen biobased moet zijn. Dat is wel het handigst. Wij kijken momenteel of we het RVB kunnen helpen om die slag te maken. Het past alleen wat minder in hoe de bouwpraktijk hier werkt, waarbij al het werk gedaan wordt door losse architecten en aannemers en de overheid vooral procesbegeleider is.’

op koers?

Toch klinkt het hele proces nogal traag. Met eindeloos veel kopjes koffie drinken en praten. Maar volgens Van de Groep liggen we op koers en is het niet gek dat er nu nog weinig lijkt te gebeuren. ‘Het groeipad is exponentieel. De doelen van dit jaar hebben we gewoon gehaald. Natuurlijk zijn er uitdagingen, maar ik ben wel hoopvol en optimistisch.’

Hoopvol en optimistisch word je ook als je hoort hoeveel grond er eigenlijk nodig is om Nederland volledig te voorzien van een biobased openbare ruimte. ‘Je hebt maar 150.000 hectare nodig van de 1,8 miljoen hectare die er op dit moment is. Dat is 7 of 8 procent van het huidige landbouwareaal. Om de doelen voor 2030 te halen gaat het om maar 3 procent van het huidige landbouwareaal.’