Wereldwijd verdwijnt een groot deel van onze banen door robotisering. Geven we het stokje over aan de robot, of moet de mens de baas blijven?
Jelle Brandt Corstius onderzoekt de mogelijke gevolgen van de robotiseringstrend op de werkvloer. Eén ding is duidelijk: de impact hiervan op de mens is groot. We moeten daarom nadenken over regelgeving, aldus robotethica Aimee van Wynsberghe.
Hoe ver moeten we robotisering laten gaan?
Van Wynsberghe: ‘Het is moeilijk om de mogelijkheden van alle robots over één kam te scheren: militaire robots, werkrobots, seksrobots en zorgrobots verschillen enorm van elkaar. Wel zijn er basale richtlijnen te bedenken. We moeten voorkomen dat robots beslissingen gaan nemen die in handen van mensen liggen. De robot mag de mens alleen ondersteunen; de mens mag nooit door de robot vervangen worden. Zo vind ik dat een zorgrobot geen zelfstandige dokter mag zijn; er moet bij een operatie altijd een menselijke arts aanwezig zijn die de baas blijft over de situatie.’
Waarom?
‘Het is gevaarlijk om robots een machtspositie te gunnen. Door te zeggen dat robots beter zijn dan mensen – zoals sommigen menen – gaan we voorbij aan het feit dat ze een heleboel menselijke eigenschappen niet kunnen hebben. Emotionele intelligentie, empathie en mededogen ontbreken. Dit zijn echter belangrijke vaardigheden in de samenleving. Als we een kil en afstandelijk persoon ontmoeten, denken we: wat een robot. Het contact met robots zal ook zo verlopen. Ja, robots kunnen stukken beter berekeningen maken, maar ze zullen nooit beter zijn dan mensen. En daarom mogen we ze niet evenveel, of zelfs meer macht geven dan de mens.’
Wat is er nodig?
‘Er moeten dringend knopen worden doorgehakt over robotregelgeving voor veiligheid, privacy en economische zaken. Op Europees niveau zijn de eerste stappen gezet: het Europees Parlement heeft adviezen voor regelgeving doorgespeeld naar de Europese Commissie. Op nationaal niveau wordt nog vrijwel niets ondernomen. Het is belangrijk dat hier vaart achter wordt gezet. Anders kunnen we zomaar te laat zijn.’