We kennen Socrates als horzel die met prikkelende vragen zijn medeburgers tot denken beweegt. Maar de Socrates die in de dialogen van Plato’s De republiek fantaseert over het ontwerp van een ideale staat klinkt eerder als een autoritair heerser.
Socrates zet uitgebreide propagandacampagnes in – die hij zelf onverbloemd ‘fantasieverhaaltjes’ noemt – om het volk onder de duim houden en kritische vragen in de kiem te smoren. Het is een van de vele verrassingen die de lezer van De republiek te wachten staat, de utopie die deze week in de OVT-zomerserie Utopia: over dromers en doemdenkers wordt besproken.
Want hoewel voor ons de democratie en filosofie van het klassieke Athene onlosmakelijk verbonden zijn, schotelt Plato ons in dit boek een antidemocratische Socrates voor, een wijsgeer met onaangename tirannieke karaktertrekjes.
Socrates, de hoofdfiguur uit De republiek, wil liever dat een filosoof regeert dan een gekozen leider, zet een strikt eugenetisch programma op en draait de kunsten – op een stichtelijk werkje na – de nek om. En of dat allemaal niet genoeg is, legt hij ook nog eens uit dat de meerderheid van de burgers te dom is om zichzelf te regeren. Ze luisteren liever naar hun buik dan naar hun verstand, en hebben strenge leiding nodig om hun lusten in toom te houden.
Hoe valt deze autoritaire Socrates te verklaren? Plato en Socrates leefden in een Athene dat roerige tijden doormaakte, het vertrouwen in het democratisch systeem was ernstig bekoeld. Socrates werd zelfs op democratische wijze vermoord: tot de gifbeker veroordeeld door de nipte meerderheid van een vijfhonderdkoppige jury. Er gaan dan ook stemmen op die beweren dat Plato het politieke gesomber van zijn leermeester heeft uitvergroot, toen hij na zijn dood diens totalitaire aanvechtingen te boek stelde.
Tekenen daarvan zijn onder meer terug te vinden in de beroemde allegorie van de grot, die Socrates in De republiek aanhaalt. De enige gevangene die zich aan die schimmige wereld weet te ontworstelen en bovengronds ziet hoe alles werkelijk in elkaar steekt, wordt door zijn medegevangenen belachelijk gemaakt als hij weer afdaalt. Waarschijnlijk, zo besluit Socrates dan ook – o dramatische ironie! – zou de onbegrepen geest door het domme volk worden vermoord.
Is het dan toch waar wat de filosoof Karl Popper ruim 2000 jaar na Plato schreef, dat alle ellende met de filosoof van de grot was begonnen? Dat zijn verheven praatjes de opmaat vormden voor totalitaire dictaturen? De open samenleving had in Plato haar eerste vijand, concludeerde Popper. Filosoof Maarten Doorman en classici Marije Martijn en Gerard Boter buigen zich in OVT over Plato’s lastige politieke erfenis.