Het schoolleven in de vroege de jaren 60 is overzichtelijk: het kind van de notaris gaat naar het gymnasium (of de hbs) en dan de universiteit. De dochter of zoon van de arbeider schopt het doorgaans niet verder dan huishoudschool of ambachtsschool. Maar halverwege het decennium is er behoefte aan meer hoger opgeleide jongeren en doet de onafhankelijke schooltoets zijn intrede. Een hele generatie van nieuwkomers betreedt de middelbare school en daarna de universiteit. Al snel staan daar de verhoudingen op zijn kop. De rector in Tiel gaat al snel overstag en geeft de muitende scholieren hun zin. En in Tilburg bezetten studenten de hogeschool en maken er de Karl Marx Universiteit van.
De tweede aflevering van Ondersteboven gaat over het onderwijs in de jaren zestig. Een hele generatie van nieuwkomers betreedt de middelbare school en daarna de universiteit. Toeval of niet, de revolutie breekt uit.
in de uitzending
‘Een bekwame huisvrouw is zon en zegen in huis. Maar een slordige of onbekwame huisvrouw is een ramp voor elk gezin uit elken stand’, aldus het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad in 1906.
Om dergelijke rampen te voorkomen werd de huishoudschool opgericht; een eerbiedwaardig instituut waar vaak zelfs een internaat aan verbonden was. Meisjes uit gegoede families konden er een trouwcursus volgen.
Eind jaren zestig maakten de Dolle Mina’s echter korte metten met alles waar de huishoudschool voor stond. Op 20 februari 1970 deelde de werkgroep ‘Dubbele seksuele moraal’ condooms uit aan leerlingen van de Huishoudschool en aankomend secretaresses van het opleidingsinstituut Schoevers. Het ideaal van de spinazieacademie was definitief failliet verklaard.
de agenda
De firma Rijam was in de jaren 50 de eerste die een geïllustreerde agenda op de markt bracht, maar er waren ook goedkopere alternatieven. Neem de Gymnasium Agenda. Wat stond er zoal in de editie 1960-1961?
Vijf dichtbedrukte pagina’s tekst over een Nederlandse opgraving in Jordanië door Luc. Grollenberg, regels voor de oplosbaarheid van veel voorkomende zouten en basen, de eisen van de Centrale Commissie School Atletiek en de posttarieven. Verder werd elke dag opgeluisterd met een spreuk of wijsheid:
‘Beter klein en kregel dan een grote vlegel’ (donderdag 8 december)
‘Zolang er degelijke studie is, is er vooruitgang’ (vrijdag 17 maart)
‘Matig zwemmen en zonnen zijn gezondheidsbronnen’ (vrijdag 30 juni)
Op 2 december 1963 werd in Leiden juffrouw Hannaart geëerd vanwege haar 25-jarig jubileum als hospita. In die 25 jaar had ze veertig studenten in de kost. Enno Wiersma, die in 1960 rechten ging studeren in Leiden, memoreert zijn legendarische hospita op geschiedenisbeleven.nl: ‘Zij wekte mij ’s ochtends, en dan stond mijn ontbijt klaar. Terwijl ik dat nuttigde, maakte zij mijn bed op. Maar dat was in die tijd al vrij uitzonderlijk hoor, juffrouw Hannaart was vast de laatste echte hospita in Leiden!’
mammoet
Toen onderwijsminister Jo Cals van de KVP het mavo-havo-vwo-systeem wilde invoeren, stuitte hij in de Kamer niet op louter enthousiasme. Anton Roosjen van de ARP, zelf oud-wiskundeleraar, was tegen de wet. Tijdens de stemming in de Kamer schreef Roosjen onbedoeld geschiedenis met zijn uitspraak: ‘Laat die mammoet maar in het sprookjesleven voortbestaan.’ Daarmee gaf hij de wet zijn geuzennaam.
Nadat op 23 december 1960 de vrije zaterdag wettelijk was goedgekeurd, werd die op de werkvloer in rap tempo ingevoerd. Het duurde niet lang voordat ook de scholen volgden. De laatste school waar dit gebruik werd afgeschaft was het Stedelijk Gymnasium in Haarlem. Daar werd tot 2000 nog op zaterdag lesgegeven.
kapper haak
Het kaalscheren van feuten was in de jaren zestig nog zeer gangbaar. Ook Job Cohen, die in 1966 in Groningen rechten ging studeren en daar lid werd van het Groninger Studenten Corps, moest er nog aan geloven. Eerstejaars werden kaalgeschoren door kapper Haak in een zaaltje naast de conversatiezaal van Vindicat. In 1968 werd dit gebruik afgeschaft en werd het Kapperhaakhok in gebruik genomen als garderobe. Vrijwel alle studentenverenigingen schaften eind jaren zestig het kaalscheren af.
Wie wil weten hoe het was om als jongen uit een arbeidersmilieu te gaan studeren, leest natuurlijk Maarten ’t Hart. In Het roer kan nog zesmaal om noteert hij: ‘Toen ik in 1962 ging studeren, had ik niet het flauwste vermoeden van wat mij te wachten stond.’ Hij krijgt een studiebeurs van 2000 gulden, maar heeft geen idee wat studeren eigenlijk inhoudt. Zijn tragikomische relaas is exemplarisch voor veel studenten uit vergelijkbare milieus die ook geen idee hadden waar ze aan begonnen.