Had u…
‘Je.’
...destijds al in de gaten dat de jaren zestig een bijzondere periode was?
‘Je zat er midden in, je ziet dat gebeuren. Eigenlijk was de komst van de pil de meest schokkende revolutie. Dat vrije seks mogelijk werd zonder de griezelverhalen van abortus en klinieken. Of achterop de brommer over de treinrails rijden, want dan ging het wel weg. Die gruwelijkheid was ineens verdwenen. Daarvan dacht je wel, tjezus, dit is de nieuwe tijd. Verder waren er nog een heleboel regeltjes. We kunnen vrolijk over de brommer praten, de Puch kon opgevoerd wel tachtig, maar binnen de bebouwde kom mocht je maar dertig kilometer per uur en daarbuiten veertig. Dat soort regulering was er nog.’
Je was al volwassen in de jaren zestig.
‘Ik ben van 1941, dus ik was al twintig.’
Geen jonge rebel.
‘Nee, ik ging heel braaf in militaire dienst. Dat kostte je toen twee jaar. Dus die eerste twee jaren zestig heb ik gemist. Toen kon ik naar Amsterdam gaan, omdat ik mocht meedraaien bij cabaretgroep Lurelei van Jasperina de Jong.’
De veranderingen kwamen van de jeugd.
‘Je ouders veranderden eigenlijk niet meer, nee. Die gingen eerder in een soort defensief. Draai die platen niet zo hard, kom op, ga eens naar de kapper. En de kleding. Nu zijn er veel verschillende stijlen en merken, maar toen was er veel meer eenheidskleding. De parka moest je hebben. Die had van die hoge schuine zakken. Daar hoorde ook een bepaald loopje bij. (Van Kooten doet parka-loopje.) Met de handen bovenin de loopzakken en daar droeg je dan suède laarzen bij. Dat vonden je ouders natuurlijk verschrikkelijk, zoals het hoort.’
Heb jij je ergens tegen afgezet?
‘Met godsdienst had ik geen probleem, want daar deden we thuis niet aan. Ik heb mij met Wim de Bie wel al vrij vroeg afgezet tegen het Nederlandse leesonderwijs op de middelbare school. Dat ging ons niet ver genoeg en hield op bij De dood van mijn poes van Jacobus van Looy. Terwijl wij al de humor lazen van Remco Campert, maar dat werd absoluut niet tot literatuur gerekend. Simon Carmiggelt, Annie M.G. Schmidt, noem maar op. Dat heette bellettrie en was niet geschikt om in het literatuuronderwijs op school te behandelen, dus. Wat dat betreft ging het Nederlands mank aan verfrissende inzichten. Maar die kocht je dan in je eigen tijd bij De Bezige Bij. Voor 1,25 gulden een geplastificeerde pocket of de literaire reuzepocket voor 2,50. Daar verscheen heel veel in. Raar dat je buiten school meer las dan dat je op school in de lessen kreeg aangereikt. Dat was ons verzet. Je had schoolkrant Daltonklanken en Wim en ik maakten het literaire aanhangsel ‘Cebrah’. Dat schreef je C-e-b-r-a-h en dat deden we uitsluitend opdat mensen zouden vragen: wat betekent dat, en dat wij dan konden zeggen: niets. Experimenteel.’