De schatrijke en piepjonge aristocrate Alexandrine Tinne uit Den Haag besloot in de tweede helft van de 19e eeuw niet langer te blijven zitten op haar geld, maar nam haar moeder, tante, honderden bedienden, dragers en kamelen mee op een reis naar plekken waar nog geen enkele reiziger was geweest, laat staan een vrouw. O'Hanlon arriveert in het door burgeroorlog geteisterde Sudan. Hier kreeg de reis van de Tinnes een grimmig karakter.
Honderden samengebonden slaven op de oevers van de Nijl vervullen de dames met afschuw. De Arabische handelaren maken hen het leven zuur. Malaria en andere ziektes eisen hun tol. Als ze besluiten de Gazellerivier af te zakken, een zijtak van de Nijl, vallen ze in de handen van de beruchte slavenhandelaar Bicelli. O'Hanlon vindt de plek waar de dames vast zaten en moeder Tinne uiteindelijk zou sterven. Dochter Alexandrine reist verslagen terug naar Cairo. Haar ooit zo trotse expeditieleger valt onderweg uiteen. Tientallen bediendes blijven dood langs de kant achter.
Na een paar jaar kluizenaarschap onderneemt Alexandrine nog een keer een grote expeditie, ditmaal naar de Toearegs. Hoewel het haar aan alle kanten wordt afgeraden vertrekt ze toch. Onderweg wordt ze overvallen en op brute wijze vermoord. Haar lichaam zou nooit worden teruggevonden.