De schatrijke en piepjonge aristocrate uit Den Haag besloot in de tweede helft van de 19e eeuw niet langer te blijven zitten op haar geld, maar nam haar moeder, tante, honderden bedienden, dragers en kamelen bepakt met koffers vol dure jurken, stalen ledikanten, kristallen karaffen, schilderijen en servies mee op een reis naar plekken waar nog geen enkele reiziger eerder was geweest, laat staan een vrouw.
O'Hanlon logeert in Cairo in dezelfde peperdure kamers waar de Tinnes verbleven voor ze vertrokken. Het zou nog jaren duren voor de toeristenstromen de piramides ontdekten. Achttien dagen lang trokken de Tinnes door de Nubische woestijn. Ze hadden 102 kamelen nodig om al hun bagage te vervoeren.
O'Hanlon trekt ze per eigen kameel achterna met de Nederlandse Arita Baaijens, die zelf al jarenlang alleen door de woestijn reist en voor wie Alexandrine Tinne een heldin is. Van haar leert O'Hanlon de kunstgrepen om een kameel op de knieën te krijgen om daarna het spoor van de Haagse dames verder te volgen langs de Nijl naar Khartoum.
Ga ook naar deel 2