Paul du Chaillu (1831-1903) reisde in de negentiende eeuw met twee grote kano’s, zevenenveertig kisten en tien kratten apparatuur. Hij trok met meer dan honderd Gabonezen als enige blanke het oerwoud in. Wij reizen met z’n achten in een Jeep. Tien koffers op het dak, filmapparatuur bij onze voeten of op schoot. De expeditie van Du Chaillu deed weken over een afstand die wij nu in een paar uur afleggen. Zij moesten heel diep het oerwoud intrekken om pygmeeën te ontmoeten, wij rijden over een snelweg naar het noorden omdat we een afspraak hebben met deze oorspronkelijke bewoners van Gabon.
We laten Libreville achter ons liggen en reizen naar Oyem. De slechte weg vol gaten is volgens chauffeur Christian een snelweg. Diverse auto’s met de laadbak vol staande mannen komen ons hard tegemoet rijden. Het stof waait hoog op. De auto’s die je hier ziet rijden zitten vol deuken en roest. Een vrachtwagen voor ons stoot een vreemde geur uit omdat er geen volledige verbranding plaatsvindt. We scheuren langs een dorpje dat Plus tard heet. Later. De tropische instelling. Waslijnen hangen vol met oranjebruin gekleurd wasgoed dat oorspronkelijk wit was, een overkapping waaronder banken staan blijkt een kerk te zijn. Aan een brug hangt een dood stekelvarken voor de verkoop. Onze tocht wordt steeds onderbroken door talloze controleposten waar we onze papieren moeten laten zien. De gehuchten die we passeren zijn uitgestorven, de bewoners ervan werken op plantages. Het noorden is een belangrijk landbouwgebied, er wordt mais, maniok, suiker, fruit en cacao verbouwd. Onze oerwoudgids Sosthène meldt tussen neus en lippen door dat we de evenaar oversteken. De geluidsman checkt het op zijn GPS. Het klopt op de meter nauwkeurig.