Wij reizen Du Chaillu achterna, alleen dan per jeep. Dat is nogal een verschil vergeleken met zijn manier. Hij ging te voet, met een kapmes in zijn hand om zich een weg door het oerwoud te banen. Wij stuiven het land door en vinden dan nog dat het allemaal lang duurt. Maar voordat we het land intrekken moeten we ervoor zorgen dat Redmond beschermt wordt tegen onheil en rampspoed. Dus gaan we naar een feticheur, iemand waar je naar toe gaat als je problemen hebt, van welke aard dan ook, maar ook iemand die het goede over je afroept en het kwade op afstand houdt. Die moeten we hebben. In Gabon kennen ze namelijk ook de sorcerer, die ingeschakeld wordt om kwaad te doen. Daniël vertelt me dat zijn broer naar een sorcerer ging om te klagen over zijn buurman. Nog geen twee dagen later was de buurman dood. De broer ging weer terug naar de sorcerer om hem te melden dat dat dan toch niet de bedoeling was geweest, maar hij moest wel oppassen, anders werd hij zelf als lastpak beschouwd en wie weet hoe het lot dan zou zijn gelopen. De sorcerer had totaal geen boodschap aan de klacht van de broer. Had hij maar niet moeten komen.
We zijn bijna bij feticheur Assosa, maar plotseling gaat de weg over in een meertje dat te diep is om met de Jeep te doorkruisen, dus moeten we door het water lopen om hem te bereiken. Daniël roept nog naar Redmond dat hij zijn pijpen moet opstropen. ‘Yeah, yeah,’ zegt Redmond en loopt met zijn broek in zijn sokken het water in. Er zijn een paar regels die O’Hanlon nooit zal overtreden: zijn bakkebaarden afscheren of in het buitenland rondlopen zonder dat zijn broek in zijn sokken zit gepropt. Hij is bang voor bloedzuigers, teken of ander klein spul dat omhoog kan kruipen naar de vochtige warme plekken van zijn lijf.
Assosa vroeg van te voren aan de redacteur of hij zijn speciale kleding zou aantrekken: zijn rieten rok en veel sierraden, of ‘gewoon’. De redacteur koos voor ‘gewoon’. Dus ontvangt hij ons in een glimmend synthetisch mouwloos shirt waar Heat opstaat. We weten waar we aan beginnen. Ik krijg een handkus.
Het pad dat naar het huis van de tovenaar leidt is steil. Er liggen tientallen kledingstukken op de grond te drogen. Als we bij de hutten aankomen, krioelen de kinderen meteen om ons heen. Redmond moet zijn overhemd uitdoen, krijgt oranje poeder op zijn voorhoofd gesmeerd, moet even lekker manlijk brullen - alleen het op de borst kloppen ontbreekt - en wordt dan in een bladeren hutje gezet waar hij boven een vuurtje moet hangen. De damp kringelt langzaam omhoog. Dan ontploft er iets in het vuur. De cameraman vraagt of dat nog een keer kan. De feticheur is verontwaardigd. ‘Natuurlijk niet. Dat zijn de geesten, daar heb ik niets over te zeggen. Het was een teken van goedgezindheid.’
Na het stoomhutje wordt er fetisj voor Redmond gemaakt, bestaande uit een pluk van zijn eigen haar en nagels. Redmond zet er zijn vraagtekens bij omdat hij ervan overtuigd is dat je nooit je eigen materiaal moet gebruiken om kracht te genereren. Het wordt spannend. Maar volgens Asossa zal Redmond niets overkomen, als hij zou willen kan hij zelfs wilde beesten op zijn schoot nemen. Ze zullen zich mak als een lammetje tegen hem aanvlijen. Wellicht had Redmond het ook zonder dit bezoek gered, want hij heeft al een fetisj waarvan overigens niet helemaal duidelijk is wat het is. Er zou een stukje van een kindervinger in het smoezelige zakje kunnen zitten. Een kootje van een aap behoort ook tot de mogelijkheden. Redmond heeft het in ieder geval altijd bij zich omdat het volgens hem appelleert aan het onderbewuste, en je weet tenslotte maar nooit. ‘Het is een gekke gewoonte, want je weet niet wat het met je doet totdat je dat ding kwijtraakt. Dan komt de paniek en weet je pas hoeveel waarde je eraan hecht.’