Dat had zijn weerslag op de kinderen die zij kregen. De kleinkinderen van mensen die de oorlog meemaakten dus, ofwel de derde generatie. Mensen die nu rond de dertig, veertig jaar zijn. ‘Ik heb mensen in behandeling die nog nooit een knuffel hebben gekregen van hun ouders. Er is een hechtingstheorie die stelt dat kinderen veiligheid nodig hebben, dat gevoel is existentieel. Zonder een gevoel van veiligheid kun je als het ware niet bestaan. Als je ouders die veiligheid niet kunnen bieden, groei je op in angst. Kinderen van Joodse ouders en voorouders die opgroeiden in de jaren negentig, kampten daardoor met psychische problemen voortkomend uit het oorlogstrauma van hun ouders: affectie- en hechtingsproblematiek.’
Hij vervolgt: ‘Kinderen van beschadigde ouders hebben het gevoel voor hun ouders te moeten zorgen, sterker te moeten zijn. Maar hoe moet een kind z’n ouders beschermen? Dat doen ze door pleaser-gedrag, het niet aangaan van conflicten… Zo komt het bij een derde generatie tot uiting. Ik heb cliënten die als kinderen cadeautjes kochten voor hun ouders. Hoe omgekeerd kan het zijn?’
De psychische problemen die de derde generatie ervaart, zijn heel andere problemen dan die van de generaties ervoor. ‘Maar het zijn wel problemen die voortkomen uit het oorlogstrauma van ouders en voorouders. Een trauma wordt dus niet een op een overgedragen, maar het ene probleem komt voort uit het andere,’ aldus Yitshaki. Hij spreekt over overdracht door psychosociale factoren zoals interactie en opvoeding, maar sinds tien jaar wordt ook de biologische overdraagbaarheid van trauma’s onderzocht. Misschien is een trauma dus erfelijk.