Vanaf de jaren tachtig is de samenleving verzakelijkt. Alles moest meetbaarder, efficiënter en in alles was een product te ontdekken. Die zakelijke benadering paste in het nieuwe denken over economie en maatschappij, waarin de wetten van de markt tot dogma waren verheven. Het ontaardde in een systeem met winnaars en verliezers.
Overheidsbemoeienis kwam door die benadering in een kwaad daglicht te staan. Staatsbedrijven zoals het nationale postbedrijf (de PTT) of de Nationale Spoorwegen (NS) werden geprivatiseerd en de overheid trok zich terug.
Volgens auteur Sander Heijne is die benadering in een studeerkamer bedacht en is die economische logica nauwelijks gestoeld op de praktijk. Economen kijken volgens hem naar economie alsof het een exacte wetenschap is zoals bijvoorbeeld natuurkunde. Maar, betoogt Heijne, de wet van de zwaartekracht brengt altijd en eeuwig hetzelfde resultaat teweeg: hoe zwaarder een object, hoe sneller het valt.
In de economie is er juist nooit iets helemaal hetzelfde, je kunt slechts voorspellingen doen op basis van de geschiedenis. En dan nog komen die voorspellingen vaak niet uit.
Toch is het marktdenken doorgevoerd in de volkshuisvesting, de zorg en het onderwijs met de belofte dat alles dan goedkoper, efficienter en beter zou worden. Die belofte is nergens uitgekomen.
In ziekenhuizen zien directeuren zich soms verplicht om verpleegkundig personeel te ontslaan, zodat ze boekhouders voor hen in de plaats kunnen aannemen. Die boekhouders hebben die directeuren namelijk nodig om aan de zorgverzekeraar te kunnen rechtvaardigen dat het geld in het ziekenhuis wordt besteed aan zorg. Diezelfde kafaëske taferelen ziet Heijne in het onderwijs.