Het begon heel grof. Als er iets in de hersenen stuk gaat, kun je proberen af te leiden wat het kapotte onderdeel deed. Relatief makkelijk in dieren, die speciaal voor dat doel beschadigd werden. Maar dat zei weinig over hogere functies als spreken en redeneren. Bij mensen waren onderzoekers afhankelijk van de klappen die het leven zelf uitdeelde. Zo was er het geval van de spoorwegarbeider Phineas Gage, die een deel van zijn hersenen kwijtraakte toen een explosie een ijzeren staaf door zijn hoofd blies. Hij overleefde het, maar sinds die dag in 1848 was zijn persoonlijkheid drastisch veranderd. Arts en onderzoeker John Harlow beschreef wat hij daaruit kon concluderen over de hersenfuncties.
Zo’n vijftien jaar later maakte Paul Pierre Broca naam door nauwkeurig te kijken wat er anders was aan de hersenen van overleden patiënten die bij leven spraakproblemen hadden gehad. Op een soortgelijke manier kregen allerlei hersengebieden specifieke functies toegedicht, maar het duurde nog lang tot onderzoekers live konden kijken naar hersenactiviteit van mensen zonder die in gevaar te brengen.