Ik stapte het bedompte hutje in het hotel langs de snelweg richting de grens tussen Senegal en Mali binnen. Vergeefs probeerde ik een te korte klamboe over het bed te trekken. Een lachertje voor zelfs de luiste onder de malariamuggen, leek me. Pas toen begon het te dagen: ik was hier eerder geweest.
In juli 2007 wilde ik naar het westen van Mali voor een verhaal over migratie. Inderdaad, toen ook al. We vlogen met Kenya Airways op de hoofdstad van Mali, Bamako. Tijdens de overstap in Nairobi bleek dat er werd gestaakt op het vliegveld van Bamako en het zag er niet naar uit dat daar de komende week nog een vliegtuig zou kunnen landen. Ik wachtte geduldig op het vervolg van deze dienstmededeling, in de lijn van: ‘de NS zet bussen in’. Hoe lang ik ook weg ben uit het vaderland, ik blijf altijd dat naïef Hollandse geloof houden dat iemand de problemen wel oplost. Maar dat vervolg kwam niet. In plaats daarvan keek de mevrouw van Kenya Airways ons vragend aan: ‘Wat nu?’
Ik kaatste terug: ‘Wat stelt u voor?’ ‘We kunnen u naar Abidjan brengen.’ Mijn collega begon wild met zijn hoofd te schudden. ‘Alstublieft. Alles liever dan Ivoorkust.’ De laatste keer dat hij naar west-Afrika vloog, vloog hij via Ivoorkust. Toen hij landde had daar net een staatsgreep plaatsgevonden en zat hij dagen vast in de terminal tot een grote malariamug zijn achterwerk wist te vinden. Dat verklaarde de paniek aan mijn rechterzijde.
‘Kunnen we niet naar Dakar, Senegal?’ smeekte ik. Dat kon. Diezelfde avond zaten we aan een koud bier op een terras dat uitkeek over de Atlantische Oceaan. Ik besloot van Senegal te houden. De volgende dag vonden we een chauffeur met een aftands busje die ons tegen forse betaling van Dakar naar west-Mali wilde brengen. We reden fietsers voorbij met lange stokbroden op de bagagedrager. Franser kon het niet. De chauffeur zigzagde tussen geiten, gaten in het asfalt en omgevallen vrachtwagens door. De lucht was droog en maakte mijn lippen van karton. Toen de zon begon te zakken over oost-Senegal, niet ver voor de grensovergang, besloten we te stoppen. We zouden bij daglicht onze reis vervolgen. We sloegen af bij het eerste hotel.
Een receptie, een paar hutjes met rieten daken en een klamboe die net niet paste. Ik ging slapen met het idee: hier kom ik nooit meer.
Bram Vermeulen