De stad waar ik woon en allochtoon ben is een stad gebouwd door migranten. Noem ze bootvluchtelingen, die Hollanders, Belgen, Fransen, Duitsers, Noren en Zweden die eind zeventiende eeuw de economische malaise of politieke repressie in het thuisland achterlieten om zich in het zuiden van Afrika te vestigen. In het centrum van Kaapstad worden de migranten van toen nog altijd geëerd met manshoge standbeelden. De Culemborger Jan van Riebeeck en zijn vrouw Maria torenen hoog uit boven de Heerengracht in het centrum van de stad. Het voetstuk roemt Van Riebeeck als de ‘stichter van de Kaap’, anno 1652. Alsof hij hier de eerste was. Een leugen uit steen gehouwen.
Tijdens het maken van De trek moest ik veel aan Van Riebeeck denken en de duizenden witte Europeanen die hem per boot volgden naar de Kaap. Op de NAVO-basis in Augusta, Sicilië, keek ik naar het spookachtige wrak dat deze zomer van de bodem van de Middellandse Zee werd getakeld, vanaf 375 meter diepte. De boot was in april vorig jaar op weg van Libië naar Italië met meer dan 700 migranten aan boord, toen hij op volle zee kapseisde en zonk. De meeste migranten zaten opgesloten in het ruim, de deur vergrendeld door hun smokkelaars. Geen van de opvarenden had een paspoort met geldig visum voor de landen waar ze naar op weg waren. Net als Jan Van Riebeeck.
(tekst loopt verder onder afbeelding)