Maartje’s moeder komt aan in Suriname en begrijpt weinig van het verdriet over het slavernijverleden.

Op deze pagina vind je naast de podcast, een transcriptie, zodat je met of zonder de aflevering deze rustig door kan lezen.

7. De plantage

Omgevingsgeluid

Maartje Duin: Dat ik dus net, anderhalve week gewoon mij ergens in heb verdiept wat verwarrend is en wat pijnlijk is en… Of niet anderhalve week...

Start muziek

Peggy en ik hebben ons opgesplitst. Vandaag doet zij stamboomonderzoek in het archief. En ik ben met mijn moeder op plantage Frederiksdorp, aan de oever van de Commewijne. Ze is net aangekomen, een verse zij-instromer in ons Surinaamse onderzoek.

Maartje: Dat is gewoon echt een groot ding, dat 300 jaar slavernij. Dat is gewoon vergelijkbaar met de holocaust.

Het eerste weekend, had ik me voorgenomen, zou ik haar even laten acclimatiseren, en niet te veel preken geven over kolonialisme. Maar dat hield ik niet lang vol.

Maartje: Dat kolonialisme, als je hier in Suriname rondloopt als Nederlander, dan draag je dat met je mee. Ik bedoel, het feit dat we hier zitten in een gerestaureerde plantage dat is ook weer door een witte eigenaar is dit opgeknapt, met geld uit Nederland, dat is geen toeval.

Ik erger me. Mijn moeder heeft al geklaagd over de rumoerige hotelkamer en over de slome bediening bij de fietsverhuur. OK, in beide gevallen had ze eigenlijk gewoon gelijk. Maar het gaat me om de vanzelfsprekendheid waarmee ze haar beklag deed.

Maartje: We zitten gewoon in een heerlijk hotel… OK, we hebben twee nachten lawaai gehad.

Albertine Duin - van Lynden: Ja, maar je hoeft toch niet… Bij jou slaat het bijna om in nederigheid.

Maartje: Nee…

Mijn moeder vindt dat ik nederig ben geworden door mijn contact met Peggy.

Albertine: Dat hoeft toch ook niet, je kan…

Maartje: Nee maar mam, mam…

Ik wil haar uitleggen hoe ingewikkeld het allemaal is.

Maartje: Maar mam…

Maar hoe?

Intro muziek

Deze keer in De plantage van onze voorouders: een langverwachte excursie

Maartje: Dit is het enige overblijfsel, echt het oude overblijfsel van die tijd.

Peggy Bouva: Ik wil het daar niet… Waar die mensen het vuil… Daar, daar wil ik het niet zetten.

Tante Diana: I don’t want to say no more, OK. Don’t ask me anything no more, I don’t want to talk, OK?

Een bevreemdende ervaring

Albertine: Ik laat het maar over me heen komen, maar ik snap er geen zak van.

Maartje: Maar dat heb ik toch allemaal uitgelegd?

En passen deze twee werelden wel samen op één plek?

Mildred Caprino: Er zijn sommige dingen die je zegt, maar er zijn ook sommige dingen die je niet zegt. En, ja, vreemdelingen die begrijpen het niet helemaal, laat het zo blijven.

Ik ben Maartje Duin, en dit is aflevering 7 van De plantage van onze voorouders: de plantage.

Omgevingsgeluid

Albertine: Pomtayer… Wat zou dat nou weer zijn?

Maartje: Kijk, en okra!

Albertine: En moet je dat grote blad zien!

Maartje: Ja!

Muziek onder voice over

Het is mijn moeders eerste keer in Suriname. Ze heeft er een cultuurreisje naar Rome voor afgezegd.

Albertine: Wat is dat nou weer joh?!

Tante Diana: Stroop…

Maartje: Wat is het?

Marktvrouw: Stroop, om stroop te maken. Dan moet je suiker zetten, dan ga je drinken...

De eerste paar dagen gaan we opgeknapte plantages bezoeken en maken een stadswandeling.

Albertine: Nou maar Maart, naar ik zou hier toch niet graag iets eten hoor…

Maartje: Nou, we kunnen hier…

Albertine: Durf ik echt niet…

Maartje: b… in zo’n tentje… als het..

Albertine: Kijk, ik heb me verheugd op ie vakantie en ik weet wat het is, dat heb ik al heel vaak met vakanties gehad, om buikloop te hebben. Da’s echt niet leuk.

Ik heb haar wel gevraagd of ze wat huiswerk wilde doen.

Maartje: Dit is dus de Waterkant.

Albertine: O ja, hier lagen dus de slavenschepen. En dan kwamen ze daar aan en werden ze hier verhandeld.

Maartje: Ja, gebrandmerkt eerst hè.

Albertine: En gekeurd.

Maartje: En aangesterkt. Moesten ze eten.

Albertine: Ja. Dat het gezonde waar was. Ja, hier ligt wel een historie hè, als je het zo bekijkt.

Het lukt me niet om te vertellen over de gesprekken met Peggy’s familie. Over het loodzware gevoel dat me soms overviel. Ik denk dat mijn moeder het wel merkt.

Maartje: OK, Mam?

Albertine: Ja, Maartje?

Ze lijkt een beetje zenuwachtig.

Maartje: Wat verwacht je eigenlijk van de komende week?

Albertine: Dat ik naar de plantage Tout Lui Faut ga. Nou, daar ben ik benieuwd naar, hoe dat eruit ziet. Ja. En eh...  ook hoe het contact met Peggy zal zijn. Want het is natuurlijk toch een beetje raar. Rare setting.

Maartje: Ja. Nou, haar oom en tante gaan ook mee. Sommigen die wilden niet, nee. Die eh... die wilden eigenlijk daar niet aan herinnerd worden. Ja, ik weet niet zo goed hoe ik… Het heeft wel veel… eigenlijk... indruk gemaakt. Ja, ik weet niet…

Albertine: Nee, maar jij… ik denk dat jij het anders beleeft dan ik. En ja, ik weet niet.. Of ik er… Of ik het zo ervaar als jij verwacht van mij.

Maartje: Hm... Ik verwacht ook niets, maar…

Albertine: Nee, maar omdat je zo…Van die familie konden het niet hè, want daar was het te zwaar voor. Nou, dat zet mij al een beetje op eee spoor van: oh god. Dat is dus heel emotioneel voor hun.

En dat gevoel heb ik toch in dat hele onderzoek dat we tot nu toe hebben gedaan nog niet gehad.

Mijn moeder vraagt niet verder naar de verhalen van Peggy’s familie. En ik, ik kom er niet op terug.

Albertine: Nee, ik wou maar zeggen dat ik niet teveel in een richting wil worden geduwd als ik het niet echt zo voel.

Maartje: Nee… Nee, dat is ook zo.

Het gaat me er niet om dat mijn moeder hetzelfde voelt als de familie Bouva. Maar ik wil zo graag dat ze tenminste probeert om er iets van te begrijpen. Misschien is het allemaal te exotisch voor haar, te ver weg.

Geluid van fiets op standaard.

Maartje: Rustig hè, op de zondagmorgen

Dus neem ik haar mee naar een wereld die ze wel kent: de Grote Stadskerk in het centrum van Paramaribo.

Maartje: Dit is de kerk van tante Willemien.

Albertine: Je meent het! Van de Hernhutters.

Maartje: Ja. Kom even mee.

Orgelmuziek

Albertine: Mooie kerk hè?

Maartje: Ja, heel mooi. Dat hout zo. Vrouwen zo helemaal in het wit. Met een wit hoedje.

Dit is de Evangelische Broedergemeente of EBG, die zendelingen stuurden naar de plantages. Eerder was ik met Peggy al in hun archief. Ze zorgden voor onderwijs en gezondheidszorg en waren tegen de wreedheden van de plantage-eigenaren. Maar tegelijk leerden ze de tot slaafgemaakten dat zij geduldig moesten zijn, en gehoorzaam.

Maartje: Ken je dit?

En dat ze af moesten van hun zondige bijgeloof.

Orgelmuziek, moeder zingt mee

Mijn moeder houdt van protestantse diensten. Ze herinneren haar aan haar jeugd.

Maartje: Wat is het voor psalm?

Albertine: Kom ik zo op.

Orgelmuziek, moeder zingt mee.

Dominee: Laten we dat uitdragen, dat we anders zijn dan de mensen van de wereld. We hebben geen andere plaats, we hebben geen andere God dan die ene heilige God, de vader van onze Here Jezus, door wie we tot God mogen komen en door …

Maartje: Waarom ging je nou mee bidden?

Albertine: Daarom. Met het Onze Vader bid ik altijd mee.

Maartje: Oh... En sloot het een beetje aan bij tante Willemien?

Albertine: Ja dat zondige hè… Het zondige van de mens. ‘En wij vloeken, en doen allemaal slechte dingen…’ Godverdomme wat is dit toch een pokkeding.

Maartje: Hij zit er nog in hè, kijk Mam, tussen, tussen de spaken.

Albertine: Oh. Dat is levensgevaarlijk.

Kerkmuziek klinkt

Tante Willemien, voluit Johanna Wilhelmina barones van Lynden, was de zus van mijn overgrootvader en de kleindochter van Antonia, de plantage-eigenaar. In Suriname stond ze bekend als ‘zuster freule’. Ze woonde hier ruim 20 jaar, van 1932 - crisistijd - tot 1953…

Albertine: Om de arme nazaten van de slaven te helpen c.q. kerstenen.

Maartje: Precies. En in Anton de Kom, ‘Wij slaven van Suriname’, is een vlammend betoog van haar opgenomen.  ‘Wij Nederlandse christenen, wat doen wij? Wij hebben allemaal bloed aan onze handen, wij hebben een collectieve schuld.’

Albertine: Hm...

Maartje: Die brief, het origineel daarvan, heb ik gevonden in het Utrechts Archief, en dat gaat aldus.

Muziek

Maartje (leest voor): ‘Op huisbezoek in Paramaribo. Wilt u mij volgen, op mijn dagelijkse tocht door donker Paramaribo. Achter de voorhuizen waar de meer met aardse goederen gezegenden wonen, zijn de erven, met de vele, vele woningen der armen. Op het erf vele vrouwen, kwetterend, schreeuwend, tegen vele huilende kinderen. Stichtelijke liederen zingend, maïs stampend, wassend, vooral nietsdoend. De werkloosheid en het gebrek aan…’

Tante Willemien kwam op plekken waar weinig witte Nederlanders kwamen. Ze sprak Sranantongo, uitzonderlijk in die tijd. Toch was er veel wat ze niet begreep. Zo moet ze hebben geweten dat mensen in eeuwen slavernij niet mochten trouwen. Maar ze blééf maar hameren op het huwelijk, brief na brief.

‘Enige maanden later wordt in dit gezin weer een kleine verwacht. Eén hongerlijdertje meer, één arm mensenkindje dat ook weer zal opgroeien in een poel van zonde en ellende… Ik weet het, de oorzaken van deze armoede is naast werkloosheid de treurige zedelijke toestand. Als hier geen geregeld huwelijksleven komt, dan zal dit wilde leven steeds meer de kanker voor onze samenleving zijn. Wat het nu al is! God doe u het antwoord vinden.’

En dan staat eronder: ‘Een vriendelijk verzoek deze schetsen niet te publiceren. Men waarschuwde mij dat het een en ander geheel verkeerd zal worden begrepen en opgevat door de mensen hier.’
Ja, 1933. Wat vind je ervan?

Albertine: Ik zie het voor me. En eh... ik vind het toch wel een leuk mens. Ze deed tenminste wat.

Maartje: Dat is waar. Ja.

Albertine: Toch? Ik bedoel, ze gaat wel naar dit bloedverzengend hete land omdat ze het gevoel had dat er mensen geholpen moesten worden. Haar grootmoeder zat lekker jour te houden van d’r centen. Toch?

Maartje: Ja, inderdaad.

Albertine: En eh... Ja, zij was net zo idealistisch als jij!

Maartje: Eh… Ja…? Misschien.

Hm. Is deze tante met haar opgeheven vingertje mijn historische alter ego? Ik had die link eerlijk gezegd al eens gelegd. En mijn moeder was dan Antonia, de wegkijkende slavenhoudster. Maar die rollen blijken toch niet zo vast te liggen. Mijn moeder vertelt haar vrienden inmiddels over de aanleiding van deze reis.

Albertine: Dan zeg ik van: Maartje is met een project bezig, aan de hand van haar eigen, dus ook mijn familiegeschiedenis. En dan zeg ik ook wel eens, zeker omdat ik in dat ene jaar ook nog niet weet hoe ik me ertoe moet verhouden. Dan zeg ik: nou, vind ik best lastig. Nou, en dan gaan mensen hun mening zeggen.

Het zijn reacties die ze niet voor de microfoon wil herhalen.

Maartje: Waarom niet?

Albertine: Ik bescherm mijn bronnen.

Maartje: Maar zijn het vijandige reacties?

Albertine: Beetje domme.

Maartje: Domme reacties. Maar verbaast het je dat je vrienden zo reageren?

Albertine: Nou ja, ik voel me een beetje van ze afdrijven daardoor. Snap je?

Maartje: Ja?

Albertine: Ja, een beetje wel ja. Ik kan er niet zo gedreven over praten als Peggy dat doet en jij dat doet. Nee. Maar wel als ik het evangelie ga verkondigen tegenover mijn vrienden, dan doe ik dat wel.

Maartje: Oh, dan heb je dus een andere rol?

Albertine: Ja. Hier ben ik de underdog, en daar ben ik de verkondiger van een boodschap die ze nooit van mij zouden verwachten.

Ik kijk naar mijn moeder. Ze verrast me. Even later komt ze weer onverwacht uit de hoek.

Geritsel van bladeren

Albertine: Dit is een beetje van dat vettige gras.

We lopen met wat andere Nederlanders over Frederiksdorp.

Albertine:Prachtig. En wat is dat dan? Dat zijn gewoon lodge huizen...

Maartje: Ja.

Albertine: Voor vakantiegasten?

Een Nederlandse ondernemer heeft hier een zogenaamd ‘plantage resort’ van gemaakt. Je kunt er logeren in de voormalige woningen van commandant en politie, en de directeurswoning is voor bruiloften en partijen te huur.

Maartje: Volgens mij woonde hier de directeur.

Albertine: Wat een leuk huis had ‘ie.

Maartje: Dat is nu opgeknapt, ja.

Vrouw: Gek hè, dat je dan vakantie gaat vieren op de plek waar dan dit allemaal is gebeurd.

Albertine: Ja, net alsof je in een concentratiekamp…

Vrouw: Ja, dat je daar dan je vakantiehuisje plaatst. Want het is heel mooi, bijna een soort dromerige vakantiebestemming, met palmbomen en vruchten aan de bomen. Gezellige lampjes en dan te bedenken dat…

Maartje: Zwembad…

Vrouw: Ja, een zwembad. Op de plek waar iedereen is uitgebuit.

Start muziek

En toch, de fraaie restauratie is een uitzondering in Suriname. Het verbaast me hoe er hier met monumenten wordt omgegaan. De ooit statige huizen aan de Waterkant, de oude suiker- en koffiefabrieken, zelfs het huis van Anton de Kom, de nationale held, stort bijna in. Ook bij Peggy raakt dit een gevoelige snaar, heb ik gemerkt.

Peggy: Er zijn dan mensen die kunnen denken: nou, zie je nou wel. Ik heb geen interesse, maar mijn eigen mensen hebben ook niet de interesse erin. Maar dat is dus niet het geval. Het heeft vaak ook te maken met het feit dat mensen niet de financiële middelen hebben om zo’n gebied te onderhouden. Het kost nogal wat om zo’n groot gebied te onderhouden.

Ze benadrukt dat er ook plantages zijn die door nazaten van slaven worden onderhouden.

Peggy: Dat heb je bijvoorbeeld op plantage Berlijn. Er wonen een paar families daar die gewoon het dagelijkse beheer uitvoeren.

En een Nederlandse Surinaamse heeft op de plek van haar voorouders zelfs een klein museum opgericht. Maar waarom geeft de Surinaamse overheid zo weinig om het historisch erfgoed? Misschien schuilt het in het credo van Bouterse: vooruit met het land, en weg met alles wat herinnert aan Nederland, aan de witte man. Morgen gaan we naar Tout Lui Faut. Wat is daar nog van over?

Muziek

Maar eerst krijg ik een telefoontje van Peggy.

Telefoongeluid

Ze heeft groot nieuws.

Maartje: Hee!

Peggy: Ja, we hebben nu van L.G. Bouva haar moeder gevonden. Dat is dus Rosalina. En Rosalina staat ook op die lijst. Dus nu zijn we bij de geregistreerden van 1863 uitgekomen.

Het is gelukt. Een dag voor ons bezoek aan de plantage heeft Peggy de namen van de voorouders die zij herdenken wil.

Maartje: Wat een goed nieuws!

Peggy: Ja, ik ben ook blij!

​​​​​​​Philida, slavennaam Willemijntje, ouders onbekend. Haar dochter Johanna, slavennaam Marie, kokkin.

Peggy: Johanna was de moeder van Rosalina.

Haar dochter Rosalina, slavennaam Serie, veldmeid.

Maartje: Die is daar weer de moeder van. Johanna is van 1817.

Peggy: Ja, dus dan hebben we ‘m nu helemaal rond, toch?

Met deze namen kunnen we op stap naar Tout Lui Faut. We verzamelen vroeg, om de ergste hitte te vermijden. Mijn moeder, en historica Mildred Caprino, vandaag onze gids.

Mildred: Wees welkom!

Albertine: Ja, dank u wel. Daar is Peggy. Hallo Peggy!

Peggy: Goeiemorgen!

Maartje: Dit is mijn moeder.

Tante Diana: Oh!

Albertine: Dag mevrouw.

Tante Diana: Dag mevrouw. Laat me je omhelzen.

Albertine: Een brasa

Tante Diana: Ja, een brasa (lacht).

Tante Diana heeft het heuglijke nieuws over de stamboom al gehoord. 

Mildred: Ja, ze heeft het me gezegd, ik vind het echt geweldig.

Ze heeft haar hoofd bedekt met een witte doek.

Mildred: Ja, dus is een teken van rouw voor hun, wat ze allemaal hebben meegemaakt, die stokslagen, alles, die ze allemaal hebben doorstaan, dat wij vandaag een beter leven hebben. En ik ben een beetje geëmotioneerd. Ik heb geslapen maar ik kon niet zo goed slapen, want ik ben blij dat ik het kan meemaken.

Oom John: Ja, ja.

Oom John ziet er nonchalant uit, in zijn joggingbroek en baseballpet. Maar dat is schijn.

Oom John: Mijn aanwezigheid betekent heel veel thuis, heel veel.

Al zijn kinderen en kleinkinderen in Nederland leven mee.

Oom John: Vol verwachting. 

Maartje: Nou, blij dat u erbij bent! En we hebben een mooie bus, toch? 

Muziek

Maartje: We kunnen gaan!

Daar gaan we, drie generaties nazaten van tot slaafgemaakten en twee van een plantage-eigenaar, in een vrolijk gekleurde dieselbus met zebraprints over de zitting. Ik denk terug aan mijn eerste ontmoeting met Peggy, ruim een jaar geleden, in haar huis in Rotterdam.

Peggy: Ja, ik zou het in elk geval wel heel mooi vinden om samen met jou onderzoek te doen. Om te kijken van goh, zijn er nog originele documenten of… ja, stel je voor dat de plantage nog intact zou zijn. Hoe mooi zou het zijn als we daar samen naartoe zouden gaan en dan dat we samen een plengoffer zouden brengen? Dat zou ik bijvoorbeeld heel bijzonder vinden.

Nu zit ze naast me in de bus. Ze heeft een spierwitte doek strak om haar hoofd geknoopt, net als tante Diana, en draagt een lang witte jurk met kant en blote schouders. Op de stoel naast haar staat een mand voor het plengoffer voor de voorouders. Er zit een geblokte theedoek overheen.

Peggy: Dan staat ook ingevuld wie de moeder is. Rosalina.

Peggy kan er nog steeds niet over uit dat zij het ontbrekende stukje in haar stamboom heeft gevonden. 

Peggy: Het voelt echt alsof de puzzel nu compleet is. Op spiritueel gebied zeg maar. Ja, ik vind het echt heel bijzonder. 

Traag tuffen we het drukke centrum uit. Mijn moeder praat met Mildred, de gids. Zij blijkt de brieven van tante Willemien te kennen...

Mildred: De barones ben ik zeker tegengekomen… Jaja...

… de gecensureerde versies dan...

Mildred: … en ik vond het een vrij objectief verslag. 

Albertine: Ik heb haar nog gekend, het was een oudtante van mij. 

Na een uurtje komen we bij een groen omrand kanaal dat ver landinwaarts loopt: het Tout Lui Faut kanaal. Wij willen naar de andere kant, naar de Suriname-rivier. Maar die kunnen we niet zien liggen. Want voor ons verrijst een monsterlijk complex. Het is een zwaarbewaakte installatie van met elkaar verbonden leidingen, vaten en pijpen en een hoge toren waaruit een vlam de lucht in schiet. De plantage van onze voorouders uit 1863 is nu het terrein van Staatsolie, de nationale raffinaderij.

Peggy: Tante Diana un doro un doro… 

Toch lopen we even later over een onverhard pad richting rivier, met rechts van ons de oude plantage Houttuin. Grote grijpers zijn er met boomstammen in de weer. 

Tante Diana: Oom John heeft hier gewerkt. 

Maartje: Oh echt?

Oom John: Ja, die machines repareren. 

Tante Diana: Hij kwam die machines repareren. 

Oom John: Maar ik praat over 30 jaar terug. 

Maartje: Wist u toen ook al dat hier de sluis was van plantage Tout Lui Faut? 

Oom John: Nee. Ik zeg: het zit vol verrassingen. 

Mildred: We kunnen even hier staan.

We staan stil bij een sluis. Twee betonnen pijlers met een dwarsbalk en een takel in de nok. 

Mildred: Dit is dus plantage Tout Lui Faut. 

Muziek

We zijn er. De plek waarover we zoveel hebben gehoord en gelezen. 

Peggy (leest voor): ‘Het is een suikerplantage op ruim 3 uur lopen van Paramaribo. Bij een sterke stroming ben je er per boot in een klein uurtje.’

Mildred: En gaat u ervan uit dat de aanleg van de plantage een enorme taak is geweest. Ze noemen de mensen planters, maar ze hebben niet geplant. Het zware werk werd verricht door onze voorouders, door de tot slaafgemaakten. 

Tante Diana: Katibo, katibo... 

De plek waar minstens 3 generaties Bouva in slavernij werden gehouden. 

Peggy: Oh kijk ‘es, en beroepen staan er ook bij… Willemijntje… Serie, kijk Serie was 25. En zij was veldmeid.

En de plek van de Franse plantagedirecteur, Jean Baptiste François Bouffaré. 

Tante Diana: Die man, hij was een oude gekke man.

Mildred: Als daar de rivier is, was het huis van de directeur niet ver van van het water. Dus het moet hier in de buurt hebben gestaan. 

Tante Joyce: En omdat zij een mooi meisje was, was zij geen plantageslaaf, maar een huisslaaf. 

Mildred: En dan had je ook in diezelfde omgeving de hutten, ik kan niet zeggen woningen, maar hutten van die slaafgemaakten, waar ze woonden. 

Het is de plek waar de suiker werd gemaakt voor in de thee van Antonia van Lynden - van der Heim met haar bouilloire. 

Maartje: Kijk mam. Daar is de rivier. 

Albertine: Ik zie het. Ik zie het, ja. 

Mildred: Kunt u het zien? Daar is de rivier, en hier is dan dus de inlaadsluis, zo noem je dat. 

Peggy (leest voor): ‘En malen we vier dagen voor de volle maan en vier dagen erna, en in die tijd produceren we 30 vaten suiker.’

Maartje: Hoe ging dat eigenlijk…

Peggy: … met die opbrengsten?

Maartje: Ja.

Het is de plek van de dromen van oom Kenneth.

Oom Kenneth: Ik voel toch soms die zwepen nog, hoe de slaven geslagen werden toen.

En van de herinneringen waar men jaren over zweeg.

Mildred: En als er op een gegeven moment door oververmoeidheid iets onnauwkeurigs gebeurde, dan werden ze ervoor gestraft.

Peggy Bouva  (leest): ‘Er liggen er twee of drie aan de ketting, anderen hebben grote planken hout om de hals of halsbanden van ijzer met punten.’

Oom Kenneth: Na al de jaren is het niet echt verdwenen.

Maar vandaag, hier, in de brandende zon, is het vooral een desillusie.

Maartje: Dit is nu een plek waar het riool op uitkomt volgens mij. Zo te ruiken.

Mildred: Het is dieselolie.

Maartje: Een soort afwatering. Een afvalplek.

Mildred: Afvalplek, ja.

Peggy: Je ziet ook aan die drab dat er olieresten in zitten. Dat het geen normale aarde is.

Maartje: Daar staat een hek. We kunnen niet verder.

Peggy: Oh, OK.

Het huilen staat tante Diana nader dan het lachen.

Tante Diana: Dus er is geen weg, naar dat ding?

En ook oom John lijkt zwaar teleurgesteld. Er komt een vrachtwagen aangereden, die uit een grote slang vet in het kanaal begint te dumpen.

Peggy: Moeten wij even naar achteren? Pas op, hoor.

Mildred slaat een arm om Diana heen.

Mildred: Het gaat wel? Het gaat wel? Ja? Komt goed, komt goed.

Ze lijkt ontroostbaar.

Tante Diana: Waar zijn die overblijfselen van die plantage dan?

Maartje: Dit is het enige overblijfsel, echte oude overblijfsel van die tijd.
 

Mildred: Alleen de sluis is over. Ik weet dat er een actie is geweest om Staatsolie te vragen om het gebied van de sluis een beetje tot erfgoed te benoemen, maar daar is het niet van gekomen. Het is nog van Staatsolie.

Maartje: Ja. Ja.

Tante Diana: Ik heb interesse in die plantage waar die slaven waren.

Peggy: Maar ik wil het daar niet, waar die mensen het vuil… daar wil ik het niet zetten.

Tante Diana: Begrijp je, dus ik, ik… I don’t want to say anything, don’t ask me anything no more. I don’t want to talk, OK?

Mildred: Rustig maar, het komt goed, komt goed.

Ik begrijp het. Dit is geen plek voor een plengoffer voor Philida, Johanna en Rosalina.

Peggy: Ja, het moet wel een eerbiedige plek zijn waar je het....

Door alle consternatie ben ik mijn moeder een beetje uit het oog verloren. Ze staat een broodje te eten in de schaduw van de bus.

Maartje: Wat vind je ervan?

Albertine: Ik laat het maar over me heenkomen, maar ik snap er geen zak van.

Maartje: Je snapt er geen zak van?

Albertine: Nee.

Maartje: Waarvan niet?

Albertine: Van dat emotionele.

Maartje: Ik heb dat toch allemaal uitgelegd?

Albertine: Ja. Nee maar ik bedoel, ik vind het zo twee gescheiden werelden, laat ik het zo zeggen.

Maartje: Het is voor hun een heel plechtig moment.

Albertine: Ja. Daar horen wij niet bij.

De moed zakt me ter plekke in de schoenen. Wat was dit ook eigenlijk voor een krankzinnig idee, om twee werelden samen te brengen op één plantage?

Maartje: Maar probeer het anders… probeer met haar te praten.

Albertine: Met die tante? Tante Diana?

Maartje: Ja.

Albertine: Hm...

Buurman: Er is een hangslot, die kun je openmaken...

Maartje: Ah, dan gaan we het proberen!

Dankzij een behulpzame buurman kunnen we toch de oever bereiken.

Maartje: Het hangslot zit niet op slot… Probeer het maar, Mam. Gaat u maar voor.

Tante Diana: Ja.

Ook hier is het lawaaiig en ligt de grond bezaaid met plastic flessen. Maar daar stroomt hij, breed en bruin en machtig: de Surinamerivier.

Maartje: Dit is een mooiere plek hè, dan net? 

Peggy: Ja, veel mooier! Ja. Een waardige plek, een waardige plek. Loopt u achter mij aan, tante Diana? Boven die balken...

Vanaf de kant zien mijn moeder en ik de twee vrouwen een houten vlonder aflopen, Peggy met de mand op haar heup.

Albertine: Ik zou hier niet durven lopen.

Maartje: Er missen veel planken.

Ook oom John blijft liever kijken. Hij is in een veel beter humeur dan net bij de vuilstortplaats.

Oom John: Daar hoor je gerommel aan de andere kant van de grote machines.

Albertine: Ja, en het rook niet lekker.

Oom John: Nee. Het kan beter. En dan zie je nou: het is beter gegaan. Dat is prachtig.

In de verte zien we hoe Peggy en tante Diana de doek boven de mand losknopen. Wat zit erin? Een kalebas, flesjes Parbo bier, iets wat lijkt op houten stokjes. Diana giet voorzichtig rode frisdrank in het water. Peggy zet de kalebas op haar handpalm en begint iets te prevelen. Het duurt lang.

Geluid van houtmachines.

Albertine: Zijn ze nu al bezig?

Mildred: Ja, ze zijn nu al bezig.

Albertine: Moet u daar niet bij?

Ik had niet gedacht dat ik mijn moeder ooit gelijk zou geven. Maar dit zag ze goed: wij horen hier niet bij.

Mildred: Er zijn sommige dingen die je zegt, en sommige dingen die je niet zegt. Wij noemen dat: in bere tori. Het gaat over de familie en dat houden ze liever ook in de familie. En ja, vreemdelingen begrijpen het niet helemaal, laat het zo blijven.

Daar komen Peggy en tante Diana weer het plankier af. Ze stralen, allebei.

Peggy: Onze geste is aangenomen, laat mij het zo zeggen. Ja, ja. Echt heel mooi.

Eetgeluiden.

Maartje: Kijk eens wat voor beest daar loopt.

Albertine: Oeh, een hele grote gekko!

Oom John: Is een kara.

Tante Diana: Is een kara. Ze eten kippeneieren.

Oom John: Ze zijn lief. Ze vallen je niet aan.

Later eten we samen op een erf verderop op de plantage. Een groene oase waar van alles aan de bomen groeit: avocado’s, cashewnoten, limoenen. Iedereen is wat bedaard.

Tante Diana: Ze hebben ons laten weten dat ze tevreden zijn. En dat ze in geest hier waren.

Peggy: Ja.

Tante Diana: Ja. Heel tevreden.

We komen er niet precies achter wat zich heeft afgespeeld op de vlonder. Iets met tante Diana’s hand die trilde, en orgeade, amandelsiroop, die plots uit de kalebas liep, in de rivier. Mijn moeder belicht de plek nog even vanuit het perspectief van de Nederlandse planter.

Albertine: Toen ik bij de rivier stond dacht ik: het is heel smal en toen gingen we met de bus verder ging rijden werd het steeds breder. Toen dacht ik: jeetje, ik kan mij voorstellen dat Nederlanders die geld wilden verdienen dachten: zo dat is een lucratief baantje, hè.

Peggy: Grote stukken grond.

Albertine: Grote stukken grond, mensen die ze konden laten doen wat ze wilden. Daar konden ze veel geld mee verdienen.

Tante Diana: Over de rug van arme mensen die geen idee hadden van dat ze van hun land ergens anders zouden komen en ze hadden niks te zeggen.

Albertine: Precies.

Tante Diana: Dat vind ik erg hoor.

Albertine: Ik ook.

Maartje: En gaat u dit verhaal nou ook doorvertellen?

Oom John: Ik moet het doorvertellen. Kijk, mijn kinderen die weten ervan. Het is net zo spannend voor mij geweest als voor hun. En dan…

Tante Diana: Als ze die foto’s zien gaan ze echt blij zijn, hoor.

Maartje: Ja, en onze familie had ook al gereageerd in de Facebookgroep zag ik. Op die foto die ik had gestuurd toen we in de bus zaten.

Albertine: Oh echt? Kijk, eindelijk gerechtigheid. Dat er ook eens een paar meeleven.

Tante Diana: Maar hoe vonden ze het dat zij dat deed?

Albertine: Het is bij ons heel moeilijk geweest. Shaming and blaming zeggen ze dan. De jongere generatie staat er meer open voor…

Tante Diana: Ja maar die ouderen…
Albertine: Ja voor mijn generatie was dat wel moeilijk.

Tante Diana: Zo van: wat vecht je voor die zwarte? (lacht)

Albertine: Nee dat niet, ik denk dat het meer met schaamte te maken heeft.

Tante Diana: Maar ze hoeven zich niet te schamen toch? Want je bent niet de enige, toch. Duizenden mensen hebben het gedaan. En die mevrouw was misschien ook een beetje onwetend.

Albertine: Dat zeg ik dus ook tegen Maartje.

Tante Diana: Ze hebben d’r gevraagd, ze heeft gezegd: ja.

Albertiner: Kijk, wij komen bij elkaar. Ze wist niet eens waar Suriname lag.

Tante Diana: En haar bankrekening werd hoger…

Gelach

Peggy: Ik denk dat het belangrijkste is dat wij onze kinderen wel leren hoe het zit en dat ook zij het doorgeven aan hun kinderen.

Maartje: Mam, ga jij dit nu doorgeven aan jouw kleinkinderen?

Albertine: Nou zeg, die zijn twee en vijf, dan ga ik toch niet over slavernij beginnen?!

Maartje: Nee nu misschien nog niet, maar straks…

Albertine: Ja dan ben ik 80, als zij de leeftijd des onderscheids hebben.

Maartje: Nou en?

Tante Diana: Nou, dan kan je zeggen dat je een keer naar Suriname bent gegaan en mijn overovergroottante die had daar aandelen in een slavernijbedrijf, en ik heb die nazaten van die mensen ontmoet en die mensen waren echt aardig hoor. Want we hebben nog bruine bonen zitten eten met ze, en zitten lachen.

Gelach, muziek

De volgende avond zit ik samen met Peggy op het terras van het Torarica hotel,

Peggy: Ik heb net de foto’s opgehaald..

Een sjieke cocktailbar op een pier aan de rivier.

Peggy: … en dat zijn hele mooie foto’s geworden.

Maartje: Ik ben nou toch wel benieuwd wat je deed bij dat plengoffer.

Peggy: Ik heb de voorouders gevraagd of wij ze met respect en waardigheid mogen gedenken, en ik heb gevraagd om begeleiding, om inzicht, om goede gezondheid voor de hele familie. Niet alleen voor ons. En ik heb gevraagd om een bevestiging zodat we ook kunnen zien dat zij het accepteren en terwijl ik dan praat, hier zie je het goed: ik heb mijn hand plat, de kalebas is helemaal recht. En terwijl ik praat, dan kantelt hij langzaam.

Maartje: Terwijl je niks deed?

Peggy: Nee, m’n hand is plat. Zie je? Hij kantelt en dan gaat hij weer terug. Dan weet ik dat het goed zit, en dat ze rust hebben. Ik krijg kippenvel. En ja, ik denk dat zij ook heel erg blij zijn dat wij weten wie wie is en dat je ze ook waardig kunt gedenken. Ja.

Maartje: Heel mooi, ik ben blij.

Peggy: Dank je. En hoe vond je het om gisteren zo dichtbij de plek waar het allemaal gebeurde, te lopen. Hoe heb je dat ervaren?

Maartje: Nou ik kon mij het nu wel helemaal voorstellen, naar aanleiding van die brieven. En, ja, ik bedoel mijn moeder wil er nog steeds niet van weten, van die betbetovergrootmoeder van ons en zo. Maar ik voelde, het voelde voor mij toch wel zo van: dat wat zij nog nooit had gezien, dat hebben wij nu wel gezien. Of het verhaal dat zij misschien nooit heeft gekend, dat kennen wij nu wel en dat vind ik  wel een rustgevend idee, eigenlijk. Hee Mam! Wil je even een lekkere stoel erbij en een borrel?

Ook mijn moeder heeft veel indrukken te verwerken.

Albertine: Het land, de mensen...

Na het laatste drankje met Peggy loop ik met haar terug naar ons hotel.

Albertine: … dat ik niet meer bang ben voor die slavernij…

Maartje: Oh? Hoezo?

Albertine: Nou, ik vond het toch een beetje benauwend, dat huis in Den Haag en zo. Dacht ik van: oh God, dat komt misschien wel door het geld van die plantage en zo. Maar ja, dat was in die tijd ook zo. Niet om het goed te praten, maar dat zie ik meer als een historische misgebeurtenis, waar onze familie ook een rol in heeft gespeeld. Ja.

Maartje: Want je was bang dat ik van jou verwachtte dat jij je ging identificeren, met de nazaten van slaafgemaakten.

Albertine: Precies. Precies.

Maartje: Het gaat meer om empathie hebben, denk ik.

Albertine: Ja. Nou dat weet ik eigenlijk… Ja, misschien ook wel. Dat ik dat ook meer gekregen heb. Maar meer de geschoktheid dat je, omdat iemand een andere huidskleur heeft, dat je ‘m dus als een minderwaardig dier ziet, waar je mee kon doen omdat het jouw bezit was wat je wou. Ja, dat vind ik heel schokkend. En dan denk ik aan die mensen toen. Nou ja, het heeft ook indruk gemaakt dat... Peggy met haar voorouderverering, dat heeft ook eh.... indruk op mij gemaakt, maar dat verdriet... dat snap ik nog niet helemaal. Zo lang geleden bedoel ik, zo lang geleden.

Maartje: Het gaat denk ik om de lijn van toen naar het nu doortrekken waardoor je dat gaat begrijpen. Je kunt zeggen: ‘Ik heb niks met die Antonia van der Heim’, maar toch is er wel een lijn te trekken in levensstijl naar haar kinderen, hun kinderen, dat waren dan Grootpapa en Grootmama die op ter Hooge woonde, Grootvader die daar opgroeide, jij die daar weer iets van hebt meegekregen. En ik die daar weer iets van heb meegekregen. En zo is er ook een lijn te vinden van Philida Bouva naar Peggy Bouva.

Albertine: Ja dat is zo, dat is zo.

Maartje: Dat Peggy zo fanatiek is om alles wat zwart is te promoten, dat kun je wel zien in het licht van generaties lange achterstelling. Dat is niet opeens verdwenen met de afschaffing van de slavernij. Ik denk dat dat nog wel iets is wat, wat in ieder geval ik moet onderzoeken, hoe dat dus doorwerkt.

Albertine: Nou ja, nee, ik weet niet of ik daar helemaal in mee zal gaan, dan zal er nog veel geëvangeliseerd moeten worden denk ik. (gelach)

Muziek

Muziek start.

Volgende keer in De plantage van onze voorouders:

Peggy: Eigenlijk, als ik diep in m’n ziel kijk, ben ik echt doodongelukkig in Nederland. Echt waar.

Afwijzing en verzoening

Noraly: Als vanzelf zijn gaan zitten, de Bouva’s aan deze kant en de van Lyndens aan deze kant.

Rekenschap en boetedoening

Karwan: Als je je familie zo ver krijgt dat zij zeggen: ja inderdaad, hier. Die erkenning… dat is echt niet minder dan revolutionair in Nederland.

En een verrassende ontdekking over Peggy’s DNA.

Rob: Dat hij geen Europese roots heeft en jij wel, zo’n twintig procent.

Peggy: Nee, klopt.

De Plantage Van Onze Voorouders is een Prospektor / VPRO productie voor NPO Radio 1 van mij, Maartje Duin, in samenwerking met Peggy Bouva. Met steun van het NPO-fonds, het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten en het Matchingsfonds Gedeeld Cultureel Erfgoed. Deze aflevering kwam er dankzij een voortdurende hotline vanuit Paramaribo met creatief producent Eefje Blankevoort. Rory Ronde overtrof zichzelf bij het maken van de muziek, als je het mij vraagt, en Wederik de Backer bij het gladtrekken van al het Surinaamse achtergrondgeluid. Laura Verduijn voorkwam dat het zakelijk allemaal in de soep liep, en zeer waardevolle adviezen van Laura Stek en Emma Lesuis. Met veel dank aan Philip Dikland en Okke ten Hove voor de extra research, en aan Biemla Gajadien voor het regelwerk ter plaatse. Carmen Fernald verzorgt het randprogramma, want we praten graag met je na, kijk op vpro.nl/deplantage. Als je wilt dat meer mensen deze podcast horen, geef dan een recensie in iTunes, dat maakt ‘m beter vindbaar. Dank je wel!