Peggy en Maartje reizen af naar Suriname om oudere leden van de familie Bouva te spreken.

Op deze pagina vind je naast de podcast, een transcriptie, zodat je met of zonder de aflevering deze rustig door kan lezen.

6. Het Surinaamse zwijgen

Peggy Bouva: Ik zie dat die CD wel op internet staat, maar ze laten alle nummers achter elkaar horen…

Start muziek - A boro gron

Het is zover: Peggy en ik gaan naar Suriname. Voor vertrek ga ik nog een keer bij haar langs in Rotterdam. Ze wil me iets laten horen.

A boro gron

Peggy: ‘Mijn tranen hebben de grond doorboord. Ze vielen op mijn hart en doorboorde de grond. Het verdriet heeft mij diep geraakt. Tot op mijn ziel.’
Dit zijn soko psalmen. Eigenlijk als je liederen zingt voor de voorouders, dan zijn dit een van de liederen die gezongen worden. Om juist stil te staan bij het feit welk leed je voorouders hebben doorstaan, hebben meegemaakt. Zodat wij vandaag de dag kunnen zijn en staan waar we zijn. Ik heb tijden dat ik hier heel regelmatig naar luister, meestal als ik in de auto zit.

Maartje Duin: Wat betekent dat dan... zo’n moment?

Peggy: Bezinning. En dat ik vandaag de dag dingen kan doen die ik wil doen, maar dat ik niet moet vergeten waar ik vandaan kom en welke offers zij mogelijk hebben gebracht. Ja… Deze liederen zijn heel belangrijk voor mij.

Geluid vliegtuig.

Piloot: ‘... wensen we een fijn verblijf in Suriname, en tegen degenen die terugkeren naar huis, zou ik zeggen: welkom thuis.’

Start intro muziek.

Deze keer in De Plantage Van Onze Voorouders: het Surinaamse zwijgen.

Peggy's tante Diana: Je hoort over slavernij, en soms word je boos op witte mensen want ze hebben je voorouders geslagen en zo. Maar je betrekt je familie eigenlijk niet zo direct erbij. 
 

Pijnlijkheden die blijven.

Peggy's oom Kenneth: Ik denk er ook niet altijd aan. Maar eh… ik voel toch soms die zwepen. Hoe de slaven geslagen werden toen.

En welke informatie heeft de stilte overleefd?

Peggy's tante Joyce: Philida was een oude vrouw… Laat me dat verhaaltje even vertellen. Philida was een oude vrouw…

Ik ben Maartje Duin, en je luistert naar aflevering 6.

Maartje: Dus vertrouw nooit een witte. Ook al is-ie aardig...

Peggy: Ja, logisch, dat is toch logisch?

Maartje: Ja, ja, ja…

Peggy: Ik vind het niet gek, vind jij het wel gek?

Maartje: Ehm nee, maar ehm…

Oktober is snikheet in Suriname. Ik vlucht zo snel als ik kan de taxi in van chauffeuse Esmee. Van vliegveld Zanderij naar de stad is het een uur rijden.

Taxichauffeur Esmee: Ja het is hier… Nu zijn we in het district Para...

Ik zie witte zandgrond. Palmen, gordijnen van groen.

Esmee: Hier heb je veel meer bomen… Mensen planten niet echt… Het enige dat hier geplant wordt, is ananas, cassave, aardvruchten...

Huisjes van verweerde planken. Erven met kinderen en kippen.

Esmee: … maar niet echt groenten.

Kraampjes met vreemde zwarte bessen.

Maartje: Is dit ook plantage gebied?

Esmee: Ja, zeker wel. Je hebt hier plantage Osembo, Onoribo, Vier Kinderen, Republiek…

Maartje: Tout Lui Faut, kent u die plantage?

Esmee: Ja, die naam is heel erg bekend: Tout Lui Faut. En die plantage staat bekend om winticulturele activiteiten. De mensen gingen er om te dansen. En hoe harder de drum sloeg, dan raakten de mensen in trance. En als je in trance raakt, dan heb je een winti over je, en dan gaat die winti praten. Dus de mensen gingen er echt naartoe. Ze keken ernaar uit.

Grote Chinese supermarkten. Een glimmend casino met geblindeerde SUV’s voor de deur. En dan: koloniale houten huizen, wit met groene luiken en rode dakpannen. Paramaribo, Suriname. Het land van Peggy’s voorouders. Zij is er al.

Peggy: Hi!

Maartje: Goedemorgen!

Peggy: Hoe gaat het?

Maartje: Goed, met jou?

Peggy: Ja, goed.

De volgende dag gaan we meteen op stap.

Maartje: Oh, dit is een gezellig stukje stad.

Peggy: Veel Brazilianen zitten hier. Dit stukje, dit gebied.

Maartje: O ja ik zie het! Cabeça branca...

Peggy is geboren en getogen in Nederland, maar ze komt hier elk jaar.

Peggy: Suikerriet…

We zijn hier nu om haar oudste familieleden te spreken in de hoop dat er verhalen zijn overgedragen uit de tijd van de slavernij.

Peggy: 41...

En we hebben één specifieke vraag over Peggy’s stamboom: van welke van de in 1863 vrijgemaakte Bouva’s stamt zij af?

Peggy: Deze? 43…

We beginnen bij oudoom John. De laatste van zijn generatie, de oudste bron.

Maartje: Weet oom John dat ik met mijn microfoon aankom?

Peggy: Ehh…

Zijn moeder was Peggy’s overgrootmoeder Matje. Oom John zou het verst in de geschiedenis moeten kunnen. Als zijn geheugen dat toelaat…

Peggy: Zo! Hoe gaat het met u?

Tante Joyce: Prima.

Peggy: Hoe oud bent u nu?

Tante Joyce: 82.

Peggy: En wanneer wordt u 83?

Tante Joyce: Volgend jaar.

Peggy: Volgend jaar…

Oom John is een lange, kale man. Hij werkte voor bauxietmaatschappij Suralco, in Nederland voor de NDSM.  Hij houdt nog steeds van klussen, zijn woonkamer staat vol gereedschap. We gaan tegenover hem zitten op klapstoeltjes naast de deur.

Oom John: Ik heb oma, mijn moeder... ik heb haar moeder gekend.

Peggy: En hoe heette oma Matje haar moeder dan?

Oom John: Eh… Ik ben het vergeten hoor… Ik ben het vergeten…

Peggy: De naam… Maar heeft u niet een geboorteboekje of zo, waar zij de gegevens van haar moeder genoteerd heeft?

Oom John: Oh… Matje is in… 1900 geboren. En haar moeder die was in…

Peggy: 18, eind 18… moet ze zijn

Oom John: Ze was voor, hoe heet het, de onafhankelijkheid…

Maartje: Voor de emancipatie bedoelt u? Voor de afschaffing van de slavernij?

Oom John: … was ze geboren.

Peggy: Nee u bedoelt dat zij voor 1863, is zij dan waarschijnlijk geboren… Ja…

Als dit klopt, is het heel bijzonder. Dan heeft oom John nog iemand gekend die de slavernij heeft meegemaakt.

Oom John: Ik ben die dinges vergeten, hoor.

Verwachtingsvol kijken we hem aan.

Maartje: Maar wat u zegt is dus dat de moeder van uw moeder geboren is in slavernij? Of..?

Oom John: Ja kijk… Ik durf het niet zo hard te zeggen… Die verhalen vond ik zo’n beetje langdradig en dus dan.....

Peggy: :... bent u afgehaakt?

Oom John: Ja. We noemden haar Ta.

Peggy: Ta?

Oom John: Ta. Ik was met de hoepel… Ik rende met de hoepel. Er was geen voorraad voor morgen. Om half vijf moet de pot op het vuur gaan dus als het half drie is dan stuurt zij je: ga die mensen groeten, ga even groeten. En dan wat ze hebben, dat neem je mee. Dus dat is boodschappen brengen en weg. Je kon weinig vertellen.

Het is warm in de kamer, want de ventilator staat uit voor het geluid. We horen oom John z’n hersens kraken.

Maartje: Misschien kunnen we even die lijst uit 1863 erbij nemen, misschien herkent u een naam. Misschien wil jij de namen…

Peggy: Dan staat geregistreerd: Alexandrina Adolphina, Bebe Celestina.

Maartje: Celestina, zou dat kunnen? Dat dat Ta… Nee?

Peggy: En Rosalina Serie, die staat geregistreerd in 1837. Als ik het goed heb.

Dan verschijnt in de deuropening een andere oom.

Peggy: Kenneth!

Hij woont hier ook.

Peggy: Trouwens, misschien weet jij het wel. Heb jij het ooit gehoord wat de naam was van de moeder van Oma Matje?

Oom Kenneth: Nee…

Peggy: Nee? En je hebt ook nooit documenten gezien? Geen geboorteboekje of trouwboekje van je moeder?

Oom Kenneth woonde in zijn jeugd ook bij zijn Oma Matje in het prasi oso: een erf met houten huisjes en veel mensen op elkaar.

Oom Kenneth: Het was ‘s avonds een kannetje thee en een broodje of misschien een beschuitje…

Oom John: Een beschuitje.

Maartje: Welke tijd heeft u het dan over?

Oom Kenneth: Ik heb het dan over 1960, ‘65. Want ik ben daarna naar Nederland gegaan en dan kwam je terug. En dan heb je bepaalde dromen en dan denk je van: nee, ik wil niet meer zo leven, zeg maar.

Maartje: En van wie is dit huis?

Oom Kenneth: Van mij.

Maartje: Is van u?

Oom Kenneth: Ja.

Kenneth is een reus van een man met een verlegen lach. Hier in Paramaribo runt hij een carwash.

Peggy: Maar wat ik je wilde vragen Kenneth, ben je wel eens naar die plantage geweest? Tout Lui Faut? Nooit? Zou je niet willen gaan, als we gaan?

Oom Kenneth: Ik… Ik… Ik… ik weet het niet. Ik ben meer iemand die denkt van ja, die dingen zijn een beetje voorbij. Dus we kijken naar de toekomst. Maar het is geen slecht idee. Zeker niet.

Oom Kenneth kijkt liever vooruit. Goed, misschien moeten we hem niet lastig vallen met onze vragen.

Oom Kenneth: Kijk, het is goed dat je weet waar je vandaan komt….

Maar voor iemand die niet over het verleden wil praten, gaat oom Kenneth er best lang over door.

Oom Kenneth: Je praat er niet makkelijk over en je denkt er ook niet altijd over na. Maar eh… Ik voel toch soms die zwepen. Hoe de slaven geslagen werden toen. Dat voel ik toch soms…

Maartje: Hoe bedoelt u? Op wat voor momenten?

Oom Kenneth: Ik bedoel… Eh… Wij hebben toch als Surinamers een zekere verbintenis met onze voorouders. Via onze religie hebben sommige mensen dus zeg wel… Wij zeggen winti’s, geesten op zich, die in de slavernij tijd zijn geweest. Dan kan het zijn dat je ligt of zo, en het lijkt alsof je… je droomt dat je geslagen wordt.

Peggy: Je beleeft het…

Oom Kenneth: Je beleeft eigenlijk het moment…  Ik heb ook jongens gehad die als ze heel veel gedronken hadden in trance raakten en gewoon deden als die slaven van: ‘Master, no, don’t do!’ Na al die jaren is het niet echt verdwenen.

Maartje: Wilt u daarmee liever niet mee naar Tout Lui Faut? Naar de plantage…

Oom Kenneth: Ja kijk, dat is een van de redenen.

Peggy: Hij is suikerriet aan het kappen, dat hoor je.

Maartje: O jeetje.

Peggy: Ja.

Oom Kenneth: Dat is suikerriet.

Start muziek.

Het schemert al als we het huis aan de Prinsessestraat verlaten.

Peggy: Daarom heb ik ook al een paar keer tegen jou gezegd dat ik daarom juist ook zo belangrijk vind dat je ook mannen spreekt. Er zijn zo weinig mannen in het verhaal terug te vinden.

Trouwen was verboden in de slavernij, en dus ontbreken de namen van vaders in de plantage gegevens. Ook nu nog worden veel creoolse namen via de vrouwelijke lijn doorgegeven, omdat kinderen niet altijd door hun vader worden erkend. Volgens Peggy zit de pijn van de slavernij het diepst bij zwarte mannen.

Peggy: Dat je daarover droomt…

Maartje: Dat hoor je vaker?

Peggy: Ja zeker, dat hoor je wel vaker. Of dat mannen, ja, heel agressief kunnen worden of dat ze soms zelfs geestelijke problemen krijgen. Op het moment dat iemand een van de belangrijke pijlers in zijn leven verliest of niet heeft, en dat is een woning, een relatie of zijn werk, dat dat al ervoor kan zorgen dat je geestelijk onstabiel raakt. Maar als je dan nu terug gaat kijken in de hedendaagse maatschappij, en bijvoorbeeld alle nazaten hè, van de tot slaafgemaakten, dan zie je wel dat heel vaak een van die pijlers ontbreekt. En waar ligt dat dan aan? Dat kunnen allerlei omstandigheden zijn, kan ook zijn omdat iemand gewoon verkeerde keuzes maakt. Maar het is ook vaak voor zwarte mannen niet altijd even makkelijk om eh… nou ja als ze werk vinden, maar ook om het te behouden. Om een vast contract te krijgen, vaak tijdelijke contracten… Soms zijn er mensen die dan zeggen van: ja, ze gebruiken het als excuus. Maar… ja, ik ben er echt wel heilig overtuigd dat er wel degelijk een erfenis van de geschiedenis is.

Start muziek.

Een erfenis van de geschiedenis. Pijn die je in je lijf kunt voelen. En oude machtsverhoudingen die je terugziet in de wereld om je heen. Ik weet: dit is een splijtzwam in het debat. Kun je wel lijden aan iets dat generaties geleden is gebeurd, vragen sceptici. En hoe ver kun je terug in de tijd om achterstanden te verklaren? Er is misschien nog weinig wetenschappelijk onderzoek naar gedaan, maar het voelt eigenlijk heel logisch. Voor Peggy is dit onderzoek in eerste plaats persoonlijk. Volgens haar kun je dit verdriet alleen verwerken als je weet waaróm je rouwt, en om wie. Daarom vindt ze de stamboom zo belangrijk.

Geluid kettingslot om deur

Maartje: Kun je erdoor?

En dus beginnen we aan een lange zoektocht langs stoffige archieven.

Peggy: Er ligt hier niet toevallig een doos met stamkaarten van de vrouwen die we eventueel door zouden kunnen nemen, van de Grote Stadskerk?

Van de Evangelische Broedergemeente, die de Bouva’s op de plantage bekeerde…

Maartje: Hoe komen we aan dat doopboek?

Archivaris: Dan moeten we het hier, dan ik het voor u lichten...

Naar het Nationaal Archief, waar de tand des tijds heeft toegeslagen...

Peggy: De documenten van Boxtel zijn zwaar beschadigd…

Archivaris: En die mogen dan niet meer geraadpleegd worden…

Maartje: Oh, wat een pech!

En het overbevolkte Bureau voor Burgerzaken…

Peggy: Ik zou graag vier geboorte-uittreksels willen opvragen… Sorry, ik hoor niet wat u zegt! Ja. Maar heeft u geen briefje waar ik…

Het gaat tergend langzaam.

Archivaris: We zijn gewoon onderbemand.

Peggy: Oh, OK.

Suriname is een land in crisis, en behoud van cultureel erfgoed heeft niet de eerste prioriteit. 

Archivaris: Want als ik er niet ben, is er niemand die digitalisering vervangt. Dus vandaar.

Maar stapje voor stapje komen we verder. We vinden de persoonskaart van oma Ta, voluit Lucia Georgina Bouva. Ze was wasvrouw en is geboren in 1878. Niet vóór de afschaffing van de slavernij dus, zoals oom John vermoedde, maar 15 jaar later. We zijn nu nog maar één generatie van de vrijgemaakte Bouva’s verwijderd. Maar dat is nog niets vergeleken bij wat we te weten komen over plantage Tout Lui Faut.

Peggy: Nou dit is dus best wel heel veel informatie waar ik toch wel naar op zoek was, omstandigheden...

Maartje: Ja hè, heel beeldend beschreven, heel gedetailleerd!

We hebben een bron. Een zeldzame, unieke  bron. Een boek van een Zwitserse blankofficier.

Maartje: Dus een soort toezichthouder…

Peggy: Wit!

Maartje: Witofficer! Nee, de titel heet ‘blankofficier’.

Peggy: Oh! Dat moeten ze veranderen in wit! (lacht)

Maartje: Maar hij is blankofficier geweest op Tout Lui Faut in 1824...

Op de veranda van het huis waar Peggy logeert moeten we er echt even voor gaan zitten. Marc Warnery werkte op Tout Lui Faut in 1824 en 25. Toen leefde Philida Willemijntje daar, de stammoeder van de Bouva’s, samen met haar dochter Johanna Maria. Vanaf de plantage schreef Warnery zijn ouders in Zwitserland over zijn nieuwe leven in de tropen.

Peggy (leest): ‘Plantage Tout Lui Faut, 14 augustus 1824. U wilt ongetwijfeld meer weten over Tout Lui Faut. Het is een suikerplantage op ruim drie uur lopen van Paramaribo. Het huis is klein, maar aangenaam en goed gelegen. De suikerfabriek ligt op 25 passen van de rivier en onze kamers liggen daar een paar passen achter. Voorbij het huis voert een vriendelijk ogend laantje omzoomd met tamarindebomen naar de oever van de Suriname rivier. We moeten wel strenger zijn dan op andere plantages, want de zwarten zijn veel slechter. Er liggen er twee of drie aan de ketting, anderen

hebben grote planken hout om de hals of halsbanden met punten van ijzer. Zoals je die gebruikt bij ganzen of kippen om te voorkomen dat ze naar het erf van de buren gaan.’ Dus ze worden verzwaard…

Maartje: Ja.

Peggy: ‘Hun karakter is ondefinieerbaar. De ene dag is een zwarte een uitstekende werker, de andere dag een luilak. Ze zijn hard voor elkaar en verslaan zonder genade de zwaksten onder hen…

Ja, hoe zou je zijn als je wordt weggerukt van je land, van je familie? En dan word je naar een plek gebracht waar je drie tot vier dagen achter elkaar zou moeten werken. Wie is er dan nog vrolijk? Dus het is wel typisch dat ie… Ja hij is heel erg eh…

Maartje: Het is nogal een gekleurde blik. Op z’n minst… op z’n zachtst gezegd.

Peggy: Ja, het is heel erg, heel erg… subjectief geschreven.

Muziek.

De zwarten, zoals hij ze noemt, krijgen geen naam in Warnery’s brieven. Maar hele passages wijdt hij aan zijn baas, Jean Baptiste François Bouffaré.

Peggy (leest): ‘Hij is erg aardig, rechtvaardig, streng. Heeft een gewoon postuur en iets spiritueels in zijn ogen. Een platte neus en zijn onderlip steekt een beetje verder uit dan zijn bovenlip.’

Die werd geboren in Normandië. Als jongen van vijftien vertrok hij met een oom, die matroos was, naar Afrika. Daar kochten ze Afrikanen, die ze in Suriname weer verkochten. Bouffaré bleef er hangen en was op zijn twintigste al plantagedirecteur.

Peggy:... en dit is dus al zijn achttiende jaar op deze plantage. Hij spreekt slecht Frans. Hij betreurt het dat hij geen betere opleiding heeft gehad. Hij is dol op jagen en gaat nooit het terrein op zonder zijn geweer, zodat we altijd veel wild op tafel hebben.’

Muziek.

Tien jaar later, in 1835, schrijft Warnery weer over Bouffaré.

Peggy: ‘Hij heeft in dertig jaar tijd een behoorlijk vermogen verdiend. Maar hij is erg ongelukkig. Hij gedraagt zich dwaas, rent soms door de stad in zijn onderbroek en op één schoen. Hij is een beetje gek geworden.’ Hmm… apart! Ik vind het wel een apart verhaal.

Maartje: Ja hè?

Peggy: Ja…
 

Is deze directeur een verre voorvader van Peggy? Die vraag blijft ook nu weer hangen in de warme lucht.

Peggy: Nou, het is echt buiten de stad richting de airport zeg maar…

En weer stappen we in de auto. We rijden over de Indira Gandhiweg, de drukke tweebaansweg naar het zuiden.

Maartje: Ze rijden hier als gekken!

Peggy: Ja ze rijden heel hard, en zeker op deze stukken…

Met de Nederlandse lineaal is hier van het oerwoud een polderlandschap gemaakt, je kunt het zien op de navigatie. We komen langs een golfbaan, de frisdrankfabriek van Fernandes, een roti fastfoodrestaurant.

Maartje: Hee, wat willen we eigenlijk weten van tante Diana? Voordat we...

Peggy: Van tante Diana zou ik willen weten wat zij nog weet van oma Matje.

Begroeting.

Tante Diana is begin zeventig. Ze heeft een gezicht waarop je even snel een huilbui als een schaterlach verwacht.

Peggy: Even een brasa. Dit is Maartje…

Ze woont in Orlando, Florida, en is hier nu met vakantie. Ze heeft via Peggy’s Facebook al over ons onderzoek gehoord.

Tante Diana: Ik vind Peggy echt dapper, het is dankzij jou dat jullie het uitzoeken. Want voor ons als kleinkinderen is het belangrijk. Ja, dat… wat hebben die mensen allemaal niet doorstaan? En vooral mijn grootmoeder.

Muziek.

Voor tante Diana gaat het slavernijverleden over haar oma Matje.

Tante Diana: Omdat zij het heeft meegemaakt. Het is haar overkomen.

Die in 1900 geboren is.

Tante Diana: Want ik weet niet of ze haar hebben geslagen… Als witte mannen haar hebben verkracht… Al die dingen, dat denk je soms. Misschien toen ze jong was is dat gebeurd.

Ze weet wel dat het historisch niet helemaal klopt.

Tante Diana: Ik weet: zij was geen slaaf, ze was een kleinkind van een slaaf, weet je.

Maar toch: zij was een arme zwarte vrouw die werkte voor rijke witte mensen.

Tante Diana: Ze was wasvrouw, ze ging voor mensen schoonmaken en ze heeft mij ook getraind, weet je? Want je moet helpen. Die kleren stijf maken met stijfsel. Ze leert je om die stijfsel te koken, het mag niet klodderen… het moet gewoon glad...

Wasvrouw. Net als haar moeder Lucia Georgina, die we hebben gevonden in het archief. Het gold als een ambacht in de tijd van de slavernij, dat vaak aan de volgende generatie werd doorgegeven.

Tante Diana: En dan ga je het in de zon zetten, en dan later ga je het weer halen met een borstel en een wasplank en dan ga je het wassen.

Maartje: En zij had het wassen weer van haar moeder geleerd? Vertelde ze daarover?

Tante Diana: Ja soms vertelde ze, maar ze vertelde niet zoveel hoor. Over haar jeugd. Ze legde je dingen uit over het leven, weet je. Je moet niet iedereen vertrouwen. Ze leerde ons ook: ze had drie apen, ik vergeet het niet: horen, zien en zwijgen.

Armoede. Geslotenheid. Wantrouwen.

Maartje: Wist u wel dat uw voorouders slaaf waren geweest?

Tante Diana: Ja, ik wist het, want ik ben zwart. Dus ik weet automatisch: mijn grootouders waren slaven. Want anders... hoe anders? Hoe kom je hier, weet je?

Ja, hoe anders? Zo vanzelfsprekend is slavernij voor tante Diana. En zoveel moeite deed het koloniaal bestuur om het er niet over te hebben.

Tante Diana: Je hoort over slavernij, en soms word je boos op witte mensen want zij hebben je voorouders geslagen en zo. Maar je betrekt je familie eigenlijk niet zo direct erbij.

Peggy: Maar was het ook niet zo dat ze er niet over mochten praten, en niet terug mochten kijken? We hebben stukken gezien van de EBG…

Peggy verwijst naar een verslag van de Evangelische Broedergemeente, geschreven door een zendeling die kwam preken op Tout Lui Faut.

Peggy: … en er werden voornamelijk bijbelteksten gelezen waarin werd aangegeven dat ze gehoorzaam moesten zijn en blijven. Dat ze vergevingsgezind moesten zijn. En eigenlijk vind ik wel dat dat nog steeds merkbaar is.

En toch, ondanks die weerstand zijn er wel verhalen overgeleverd.

Telefoon geluid.

Zoals die over de plantagedirecteur.

Telefoongesprek Tante Diana in Sranantongo.

Tante Diana: Dus ze zei dat hij die mensen die naam heeft gegeven. Die man was... hij was een oude gekke man. Dus dat heeft zij gehoord.

Peggy: Ja, klopt, dat staat ook in de boeken. Dat hij inderdaad gek is geworden.

Tante Diana: Dat hij een oude gekke man was.

Peggy: We zijn er ook achtergekomen dat hij raar deed voordat hij overleed. Hij liep met één schoen door de stad, zonder kleren.

Tante Diana: Misschien hebben die slaven iets met hem gedaan.

Peggy: Dat ze hem vervloekt hebben, bedoelt u?

Tante Diana: Hmm.

Start muziek.

Jean Baptiste François Bouffaré. Zou hij inderdaad vervloekt zijn? Of leed hij aan tropenkolder, dementie, of syfilis? Dat kwam in de kolonie veel voor. Peggy heeft meer interesse in een andere passage. Het is een van de weinige beschrijvingen van hoe het leven was voor de mensen in slavernij.

Peggy: Zal ik u dat stukje voorlezen? Momentje hoor… ‘We hebben de eerste negen dagen van het nieuwe jaar niet gemalen. En de zwarten hebben acht dagen onafgebroken feest gevierd. Ze begonnen om zes uur ‘s ochtends te dansen tot elf uur, gingen eten, en ze sliepen wat tot drie uur. En toen begonnen ze weer te dansen tot een of twee uur in de nacht.’

Tante Diana: Wauw.

Peggy: ‘Er zijn drie of vier trommels.’

Trommel geluid.

Peggy: ‘De drie instrumenten geven elk een ander geluid.’

Tante Diana: Ja, dat is waar.

Peggy: ‘En de een wordt bespeeld met de handpalm…’

Tante Diana: (bootst drumgeluid na).

Peggy: ‘De tweede met één hand. En de derde met de vingers van twee handen. Of nog eerder met de nagels. Er is nog een vierkant bord, dat ze met twee stokken bespelen.’ Als een trommel.’  U ziet die instrumenten zo voor u toch?

Tante Diana: Ja toch, hmm.

Peggy: ‘Dit laatste instrument geeft een helder geluid. En maakt het geluid van een tarwemolen. Met de andere wordt het ritme geslagen.’

Trommelgeluid.

Peggy: ‘Het zijn de mannen die deze instrumenten harmonieus bespelen. De vrouwen staan aan de kant en zingen in koor van een couplet die een van hen voorzegt op een heel ander ritme dan het geluid van hun trommels. Maar ze veranderen het niet, hoewel de zang heel anders is.’ Dus dat is koor en voorzang. ‘De vrouwen hebben een instrument in de hand. Vergelijkbaar met rammelaars voor kinderen...’

Tante Diana: Sek’seki.

Peggy: Juist. ‘... gevuld met graan, dat ze soms om hun hoofd heen draaien. Voor deze periode kregen de slaven pijpen tabak, kabeljauw, haring, drie koeien, zodat ze zoveel konden eten en drinken als ze wilden.’

Tante Diana: Wauw, ze kregen koeien. Hmm.

Peggy: En ze gaven aan dat Tout Lui Faut een van de plantages was, waar de opbrengsten het hoogst waren. En het is ook met een hoop… Er is veel geweld bij gebruikt om die resultaten te kunnen behalen.

Tante Diana: Wauw…

Peggy: Ja…

Tante Diana: Ah, ja… Slavernij, boy…

Start muziek.

Peggy: Dat ze eigenlijk daar nooit de tijd voor hebben gehad om te praten over de geschiedenis, over de familiegeschiedenis. Dat vind ik best wel jammer, dat ik denk: na al die jaren hebben we er nog steeds geen tijd voor gehad om iets op schrift te stellen.

Het is fijn om na dit soort gesprekken in de auto na te praten met Peggy. Onze samenwerking verloopt goed.

Peggy: Ja, dan zullen er misschien mensen zijn die zoiets hebben van: ja hoe kan het dan dat het die witte vrouw het wel lukt om te duiken in de familiegeschiedenis en dan ook nog eens aan de informatie te kunnen komen, waar zij op dat moment naar op zoek is. Maar ja, ook wij hebben daar een rol in om… wij hadden dat misschien ook eerder moeten doen.

Maar soms heb ik het gevoel dat ik van het dunne koord val waarop ik hier moet balanceren. Dat ik wat boeken over de slavernij heb gelezen, maar er nog helemaal niets van begrijp. Zoals wanneer we weer een brief bespreken van de Zwitser op de plantage.

Maartje: Hij komt dan aan op Beekhuizen en hij vertelt dan dat hij een huisbediende heeft en die geeft hij wat extra’s omdat hij denkt dat zij zo haar werk beter zal doen. Maar dat werkt niet en dan vraagt hij een collega die er al langer zit van: hé, waarom werkt dat niet zo? ‘O nee, de enige manier om ze harder te laten werken is met geweld.’ Hier ook, ‘een zwarte die ongelukkig was, die altijd klaagde over honger. Die gaf ik een paar keer wat brood. En kijk, deze zwarte heeft duizend slechte dingen over mij gezegd en il se moquait de ma façon de parler, hij bespotte mijn manier van praten en alles wat ik deed.’

Peggy: Sorry hoor, ik moet lachen.

Maartje: Hoezo?

Peggy: Hij bespotte mijn manier van praten. Dus ja, hij werd een beetje belachelijk gemaakt en uitgelachen.

Maartje: Ja! Maar hij werd dus belachelijk gemaakt, terwijl hij probeerde vriendelijk te zijn… Nou ja, vriendelijk, nee… Hij probeerde natuurlijk niet vriendelijk te zijn. Maar hij probeerde het in ieder geval zonder geweld te doen.

Peggy: Ja… Ja, wat moet ik daarop zeggen? Ik denk dat weinig mensen blij zouden zijn met bij wijze van spreken een aalmoes. Want dat is het eigenlijk, wat hij die man op dat moment geeft.

Maartje: Een soort voorkeurspositie.

Peggy: Ja, en dan verwacht hij dat die man gelijk alles doet wat hij vraagt. Ik denk dat dat er echt wel heel veel tot slaafgemaakten zoiets hadden van: nou als ik jou een les kan leren dan zal ik dat zeker doen. En als ik jou belachelijk kan maken dan zal ik dat ook zeker doen. Ja ik denk…

Maartje: Ja. Dus vertrouw nooit een witte?

Peggy: Ja logisch! Maar dat is toch logisch? Op een gegeven moment raak je zo verbitterd...

Maartje: … dat je dan liever honger hebt dan dat je dat brood aanneemt van een witte.

Peggy: Dat je denkt van: ik sterf nog liever dan dat ik dat aanneem. Of dat ik jou mijn vriend maak. Je bent mijn vriend niet, dat zal je ook nooit worden. Ik vind het niet gek, vind jij het wel gek?

Maartje: Eh, nee, maar eh…

Muziek

Ik vraag me weleens af wat Peggy doet als onze werkdag voorbij is. Welke vrienden of familie ze bezoekt als ze mij afzet bij m’n hotel. Ik vraag mij wel eens af of Peggy mij wel echt vertrouwt.

Peggy: Synagoge.

Maartje: O ja! Dit is de beroemde synagoge.

Peggy: En dit is de moskee. De synagoge en de moskee die naast elkaar staan.

Maartje: En die elkaar niet de hersens inslaan…

Peggy: Nee, wij zijn vredelievend.

Maartje: (Lacht.)

Peggy: Waarom lach je?

Maartje: Nou, is toch ook niet altijd zo?

Peggy: Nou…

Maartje: Er is toch ook wel haat en nijd tussen de verschillende bevolkingsgroepen?

Peggy: Hmm… Nou… Vroeger had je heel veel dat bepaalde etnische bevolkingsgroepen geen relaties met elkaar mochten hebben of, die hadden geen contact. En ja, ik bedoel de jeugd van nu, dat is echt heel anders. Iedereen mixt met elkaar…  We moeten hier rechtdoor, toch?

Maartje: Ja. Stel nou dat Mya later met een wit vriendje of vriendinnetje thuis komt, hoe zou jij dat dan vinden?

Peggy: Ja… nou, ik zou het niet toejuichen.

Maartje: Nee echt?

Peggy: Nee echt. Ik zou niet zeggen dat het niet mag, maar ik vind wel dat zij onder geen beding haar eigen identiteit, haar eigen cultuur zal moeten laten verwateren vanwege de relatie. Er zijn weinig...

Maartje: Verwateren? Dat is toch gewoon vermenging…

Peggy: Nee! Het is geen vermenging. Want als ik kijk naar mijn familie, waar zeg maar een zwarte man een relatie heeft met een witte vrouw, en als je die kinderen nu gaat vragen: ‘Goh wat weet je van je cultuur?’ Nou, wat weten ze? Je hebt er nu zelf twee gesproken.

Maartje: Jessica en Jeffrey.

Peggy: Ja. Wat hebben zij meegekregen?
 

Maartje: Ja OK, maar dat zijn daarmee toch niet minder waardevolle levens of minder goede huwelijken?

Peggy: Nee, ik zal niet zeggen dat hun leven minder waard is of… Nee, maar het gaat erom dat de zwarte gemeenschap in zulke relaties het onderspit moet delven. En dat zou ik als moeder, zou ik heel erg vinden.

Maartje: Maar dan moet je dus zelfs in je partnerkeuze moet je zeg maar je gemeenschap vertegenwoordigen? Dan moet je dus altijd...

Peggy: Ja maar waarom niet? Waarom moet je het niet vertegenwoordigen?

Maartje: Nou, omdat je verliefd wordt bijvoorbeeld.

Peggy: Ja maar als je verliefd wordt, betekent dat dan dat je een deel van je identiteit moet verliezen?

Maartje: Nou ja, als je verliefd wordt verlies je altijd een beetje een deel van je identiteit volgens mij…

Peggy: Maar… kijk, wacht even hoor: rechts of links?

Maartje: Eh… Volgens mij die kant op, ja. Links.

Tomtom geluid.

Maartje: Maar die kant moeten we toch niet op willen? Dan gaat iedereen zich dus terugtrekken in zijn eigen kleur? Dat is toch juist niet de inclusieve samenleving waar het allemaal om gaat?

Peggy: Ja… Hoe inclusief is die samenleving?

Maartje: Misschien kan je daar…

Peggy: Daar kunnen we nog draaien… Nee, we kunnen er niet tussendoor hier.

Maartje: Oh, OK.

Peggy: Want wat je krijgt, letterlijk, is gewoon eigenlijk op bepaalde momenten in het jaar heb je een verscheurde familie. Echt hoor! Dat is geen prettig gevoel, echt niet. Bijvoorbeeld de Zwarte Pieten discussie. Ik heb het niet over vreemden, ik heb het over familieleden die zoiets hebben van: ik heb dat niet en ik vier het gewoon en ik vier het gewoon met Zwarte Piet. En dat jullie het daar moeilijk mee hebben interesseert mij geen reet. Ik vier het gewoon, want ik ben wit. Kijk, niet iedereen hoeft hetzelfde gevoel te delen, maar: jouw opa was zwart, jouw opa werd uitgescholden. Yes.

Maartje: OK.

Peggy: Maar goed jij denkt van: oh dat wordt een verschrikkelijke moeder die haar kind zal dwingen om…

Maartje: Nee, helemaal niet! Nee nee nee het gaat mij niet om… per se om Mya, het gaat mij om wat jij zegt dat dat nu ook een beetje in tendens is in het maatschappelijk debat. En dat vind ik niet zo’n goeie tendens. Voor de Nederlandse maatschappij denk ik juist dat het goed is - en daarom vind ik het dus ook heel belangrijk om Jessica en Jeffrey aan het woord te laten - als we die meerstemmigheid laten horen.

Peggy: Maar welke stem vind jij dat ze vertegenwoordigen? Als je Jeffrey spreekt, welke stem?

Maartje: De middenstem. Van de gemengde Nederlander.

Peggy: Ja, maar wat heeft de zwarte gemeenschap daaraan? Wat heeft de zwarte gemeenschap aan de middenstem?

Maartje: Eh… De Nederlandse gemeenschap heeft daar wat aan. Wij allemaal, als maatschappij hebben daar iets aan.

Peggy: Ja dat is dus de vraag.

Maartje: Laten we gaan want ik stik hier. En bovendien hebben we nog baanbrekend archiefwerk te doen.

Start muziek, autodeur slaat dicht.

Ik ben een beetje geschrokken van Peggy’s houding. Wat zij zegt is eigenlijk rassendenken. Toch? Zitten we dan helemaal niet op een lijn? En tegelijk: waar komt dat dominee-achtige toontje van mij vandaan? Hoezo weet ik opeens wat het beste is voor ‘de Nederlandse maatschappij’? We lopen naar het Nationaal Archief. Een blauwe blokkendoos schuin tegenover het voetbalstadion. Op de stoep komt een rij kinderen voorbij in schooluniform. Creools, Hindoestaans, Javaans, Chinees, of iets totaal onherleidbaars. Al hun voorouders zijn hier door de Nederlanders naartoe gebracht. En een deel van hun nazaten ging weer naar Nederland, op zoek naar een beter leven. Waar ze zich weer moesten aanpassen aan de dominante witte cultuur. De lucht betrekt. Het gaat regenen. Ik word opeens bevangen door een loodzwaar gevoel.

Start intro muziek.

Peggy: OK, nou deze heb ik bekeken. En…
 

Het wordt weer een lange dag van in archieven spitten. Op een microfiche apparaat bekijken we de geboorteaktes van alle kinderen die in 1878 in Paramaribo geboren zijn.

Peggy: Ik vond hem zo onscherp…

Daarop staan vaak de namen vermeld van een of beide ouders; zo volgen we het spoor naar de Bouva’s in slavernij.

Peggy: Dit was een veldarbeider… Iedere keer als ik een G.W.A. heb…

Maar aan het einde van de dag keren we onverrichter zake naar huis.

Maartje: Je baalt.

Peggy: Ja, ik baal er wel van dat we veel tijd hebben verloren, maar dat ik de geboorteakte niet heb gevonden.  

Maartje: De gedachte dat je eroverheen hebt gelezen is echt onverteerbaar.

Peggy: Ja. Misschien zou het toch handiger zijn als we ons gaan verdelen. De tijd gaat best snel.
Maartje: Dat is waar.

(38’30)

We spreken af dat Peggy doorgaat met de stamboom, en ik met tante Joyce ga praten. De tante die zich ook bezighoudt met familie-onderzoek. Ze wil wel praten, maar op één voorwaarde: het gesprek moet gaan over de stamboom. Niet over slavernij.

Omgevingsgeluid: kikkers kwaken

Ik ontmoet tante Joyce in de Palmentuin, de oase achter het Presidentieel Paleis waar kikkers kwaken tussen de koningspalmen. Een andere tante, Sandra, is er ook. Tante Joyce is klein van stuk en slecht ter been, gepensioneerd overheidsambtenaar. Ze kijkt me nauwelijks aan terwijl ze praat, alsof ze het tegen een ander publiek heeft. Maar eenmaal begonnen over stammoeder Philida – Willemijntje - houdt ze niet meer op.

Start muziek.

Tante Joyce: Philida was een oude vrouw. Laat me je dat verhaaltje even zeggen. Philida was een oude vrouw, en ze was niet sterk genoeg om op de plantage te werken. Dus toen was Philida het kindermeisje. En haar dochter Johanna was een heel mooi meisje. En omdat ze een mooi meisje was, was zij geen plantageslaaf maar een huisslaaf en ze had het voorrecht om voor meester en voor meester zijn vrouw te zorgen. Zij woonde dichtbij, en aan de hand van het aantal kinderen dat zij verwekt heeft, het leeftijdsverschil van die kinderen… Want slaven mochten geen kinderen krijgen, maar zij had het voorrecht om om het jaar, om de twee jaar een kind te hebben. Hoe ze dat allemaal weten weet ik niet, maar als je in de keuken staat, als je mag koken, dan ben je een vertrouweling. En als je dichtbij huis woont en je kan, je mág kinderen krijgen op regelmatige basis, dan ben je misschien een lieveling van een van de slavenmeesters zelfs…

Maartje: En u denkt dus dat de vader misschien de slavenmeester was

Tante Joyce: Nee, dat kan ik niet zeggen, maar ergens moet er een zijn geweest die… Want uit gesprekken met onze mensen die er nog zijn, is ons verteld dat de vorige Bouva’s licht van kleur waren. Wij noemen ze bonkoro’s, oftewel: ze waren een beetje blank. En ze hadden goed haar.

Maartje: Wat bedoelt u met goed haar?

Tante Joyce: Geen krullend haar, sluik haar. Maar hun haar was een beetje… Ja, lekker. Er ging een kam netjes door.

Tante Joyce wilde niet praten over slavernij. Tegelijk blijkt ze al jaren in archieven op zoek naar informatie die ze waarschijnlijk nooit zal vinden.

Tante Joyce: We willen weten met welke boot onze mensen hier zijn gekomen, weet je. De hindoestaan, de Javaan, de Chinees, geen slaaf maar ze zijn ook overgekomen uit een ander land, maar ze zijn met hun echte naam gekomen. Maar wij, de slaven, zijn niet met onze echte naam gekomen. Je kan niet terugvallen van: waar ben ik, wie ben ik? Je kan zelfs aannemen dat broeders en zusters elders zijn. De ene is misschien in Haïti en de ander is misschien op de Antillen, weet je. Zo heeft men ons uit elkaar gerukt, om zo te zeggen. En dat vind ik een pijnlijke zaak, eerlijk waar. En dat maakt dat wij als nazaten of misschien als Afrikanen zo tegen elkaar zijn. Omdat we... we horen niet meer bij elkaar. Er is wreed met ons omgegaan. En ik denk dat dat z’n tol eist. Wat wij nu moeten hebben is dat wij ons eigenlijk nu die opleving geven van: we zijn er, weet je? En we maken er iets goeds van. Nee, slavernij is eigenlijk… iets dat moet gaan rusten nu.

Start muziek.

De oorsprong van je achternaam is iets anders vindt Joyce. Die moet de familie kennen.

Tante Joyce: Het is eigenlijk geen Bouva, maar Bouvalier. Toch? Het is gewoon een of ander… hoe heette die man... generaal… staatsgeneraal? Nee, administrateur. Je moest een naam hebben om weg te gaan en toen heeft die man haar z’n naam gegeven, maar die man heeft niet zijn echte naam gegeven. Hij heeft haar een deel van die naam gegeven, toch? Dus het is ook zo overgeleverd aan onze voor-voorouders van … mi nena Bouvalier, terwijl het kort geschreven wordt.

Omgevingsgeluid.

Peggy: Heel interessant. Ja.

Maartje: Wat er apart aan is, is dat het gaat over 1863 terwijl die man in 1835 al dood was.

Peggy: Ja. Maar ik kan me er wel wat bij voorstellen dat natuurlijk op de plantage bekend was van: hé, Johanna heeft, laten we zeggen, kinderen gekregen met de beste man die er niet meer is. En als er dan achternamen gegeven moeten worden, kiezen we wellicht voor een naam die afgeleid is van zijn achternaam. Zou een mogelijkheid kunnen zijn.

Maartje: Ja. Behalve dat Johanna maar twee kinderen heeft gekregen met Bouffaré.

Peggy: Omdat de andere kinderen nadat hij overleden is zijn geboren

Maartje: Ja. Ja. Het kan natuurlijk dat hij Philida heeft zwanger gemaakt. Dan stammen Johanna en al haar kinderen daarvan af.

De vraag ligt nu op tafel. Stamt Peggy behalve van ontvoerde Afrikanen ook af van een Franse slavenhandelaar, een plantagedirecteur?

Maartje: Een DNA test. Er zit niets anders op.

Peggy: Ja! Zeker, dat is de enige manier om het echt definitief uit te sluiten.

Start muziek.

Volgende keer in De Plantage Van Onze Voorouders: een langverwachte excursie.

Maartje: Dit is het enige overblijfsel, echt het oude overblijfsel van die tijd.

Peggy: Ja maar ik wil het daar niet, waar die mensen dat vuil…

Tante Diana: I don’t want to say anything, I don’t want to say anything no more. I don’t want to talk, OK?

Een bevreemdende ervaring

Albertine: Ik laat het maar over me heen komen, maar ik snap er geen zak van.

Maartje: Ik heb dat toch allemaal uitgelegd?

En passen deze twee werelden wel samen op één plek?

Gids: Er zijn sommige dingen die je zegt en sommige dingen die je niet zegt. En ja… Vreemdelingen die begrijpen het niet helemaal, laat dat zo blijven.

Je hoort het in aflevering 7: de Plantage.

Eindtune

De Plantage Van Onze Voorouders is een Prospektor / VPRO productie voor NPO Radio 1 van mij, Maartje Duin, in samenwerking met Peggy Bouva. Met steun van het NPO-fonds Bijzondere Journalistieke Projecten en het Matchingsfonds Gedeeld Cultureel Erfgoed. Creatief producent is Eefje Blankevoort, projectleider Laura Verduijn, Rory Ronde maakt de mooie muziek en Wederik de Backer maakte de mixage. Adviezen: Emma Lesuis en Laura Stek. Met veel dank aan Okke ten Hove, Philip Dikland, en zuster Marilva van het Surinaamse EBG-archief voor hun hulp bij de research. Heel blij waren we ook met de bijdragen van Nino Beatz en Isaac Menso; zij maakten de kawina muziek bij het dansfeest op de plantage, met originele instrumenten. En heel veel dank aan de familie van Peggy voor het delen van hun verhalen. Deze aflevering dragen we op aan Joyce Bouva, de tante van de familieverhalen, die helaas in januari 2020 overleed. Meer informatie vind je op vpro.nl/deplantage, bijvoorbeeld over het brievenboek van Marc Warnery - als je Frans leest is het echt zeer de moeite. Als je over