Peggy: ‘Afgestraft op het piket ter justitie in de kolonie Suriname, gedurende de maand april 1857. Tout Lui Faut plantage Louis, Andries, Lakies... Halsstarrige weigering om des nachts arbeid te verrichten.’
Jessica: En wat was de straf dan? Dat staat er naast.
Peggy: ‘Getal slagen…’
Maartje: 30 slagen voor die halsstarrige weigering…
Jessica: En er staat hier ‘de gewone zweep’, wat is dan de ongewone zweep?
Maartje: Waar staat dat?
Jessica: Hier, de straf van slagen van de zweep, bij artikel 17 en 30.
Peggy: Wauw. ‘Zonder verlof aan de stad gekomen: Adriaan, Gerrit, George, Premier, Darius, Zondag, Hendrik, Constant en Francis.’
Jessica: ‘Zes dagen opsluiting in het Fort Zeelandia’. ‘Acht dagen.’
Peggy: Ik moet wel zeggen dat het me een heel goed gevoel geeft dat ze wel hebben gevochten.
Albertine: (lacht)
Peggy: Ja, want dat zou ik ook doen in die tijd. Ik zou heel rebels zijn.
Jessica: Maar zie je dat als vechten?
Peggy: Nou eh…
Jessica: Dat je naar de stad gaat zonder toestemming daarvoor?
Peggy: Nee, maar ik bedoel van kijk hier: halsstarrige weigering, ja, dat is misschien een bepaalde trots van: ik weiger om voor jou te werken.
Albertine: Gewoon een grote bek hebben tegen de baas.
Peggy: Ja… Ja, dat zou ik ook wel zijn denk ik in die tijd.