Dit artikel verscheen in VPRO Gids #23 (10 t/m 16 juni 2017) en is de zesde in een serie portretten van hedendaagse mediapioniers.
De wereld verandert en de media veranderen mee. Makers gebruiken nieuwe technologieën en strategieën om hun verhalen bij het publiek te krijgen. De VPRO Gids portretteert in een serie de voorlopers van de moderne media. In aflevering zes: Mark Meeuwenoord en Wander Eikelboom, van interdisciplinair ontwerpbureau Polymorf.
Hoe noemen jullie jezelf?
Mark Meeuwenoord (44): ‘Ik ben mediamaker, ontwerper en softwareontwikkelaar, met een achtergrond in filosofie en muziek. Met Wander, Frederik Duerinck, Marcel van Brakel, Peter Boonstra vormen we een collectief genaamd Polymorf. We noemen ons een interdisciplinair ontwerpbureau.’
Wander Eikelboom (44): ‘Ik ben theoreticus en kom uit de academische hoek. In Polymorf komen mensen met verschillende achtergronden samen: we hebben een filmmaker, theatermaker, audiodesigner en dus ook een filosoof en denker. Samen ontwikkelen we bijzondere media-ervaringen.’
Jullie waren sprekers op Conference for the Curious van VPRO Medialab in Eindhoven. Wat voor ontwikkelingen zie je nu in de media?
WE: ‘In de industrie zie je duidelijke ontwikkelingen op het gebied van virtual reality, dat wordt steeds groter. Als ontwerpstudio willen we het hele lichaam gebruiken als medium. We ontwerpen niet alleen voor de ogen of de oren, maar gebruiken ook de andere zintuigen om een meer immersieve ervaring te creëren. We willen mensen meenemen en emotioneel betrekken bij het verhaal. Bij goede films vergeet je dat je naar een film kijkt en zit je helemaal in het verhaal. In virtual reality ben je zelf in de ruimte waar het verhaal zich afspeelt. En waar wij mee bezig zijn, is helemaal voelen en ervaren wat het hoofdpersonage ook ervaart.’
MM: ‘Met de opkomst van virtual reality wordt de dominantie van het visuele nog groter en wordt het lichaam nog meer vergeten. Als je in virtual reality bent en je ziet en hoort het allemaal, maar je voelt niets, mis je toch iets. We willen die zintuiglijkheid een plek geven, dat is volgens ons de volgende stap in nieuwe media. Dat hebben we bijvoorbeeld met geur geprobeerd. Bij onze installatie Famous Deaths lig je in een koelkist, zoals in een mortuarium. Je wordt meegenomen in de laatste ogenblikken van beroemde overledenen, zoals Whitney Houston en J.F. Kennedy. Je hoort het verhaal en ruikt ook de geuren die daarbij horen. Op die manier willen we de lichamelijkheid en de emotie van het verhaal nog sterker overbrengen.’
(tekst gaat verder onder afbeelding)
Waar denk je dat het publiek nu behoefte aan heeft?
WE: ‘Aan een soort echtheid en authenticiteit. We zijn beiden ook docent aan de Avans Hogeschool. Ik merk dat mijn studenten op zoek zijn naar echte belevingen om te ontdekken wie ze daarin zelf zijn.’
MM: ‘Je kunt het publiek raken met een ervaring die ze echt ondergaan. Via een klein scherm komen er dagelijks ontzettend veel boodschappen op je af. Ik denk niet dat je iemand nog meer moet bombarderen met informatie, maar dat je een duidelijke keuze moet maken in de verhalen die je vertelt en de media die je daarvoor kiest.’
WE: ‘Mensen komen zwaar onder de indruk uit Famous Deaths, omdat ze zelf iets doorvoeld hebben. Een ander werk van ons is The Entangled Body. Daarin projecteren we de emotionele staat van de bezoeker door middel van ultrasound. Je kunt het niet zien, je kan het alleen voelen door het voorzichtig af te tasten. Daarmee hopen we een ervaring te bieden die meer is dan de zoveelste gimmick; kijk wat de technologie allemaal kan. Het moet ook iets zeggen over de relatie die we hebben met onszelf.’
Veel installaties zijn geen lineaire vertellingen. Welke rol speelt het verhaal dan?
WE: ‘In Famous Deaths zit wel een verhaal, het loopt alleen niet goed af. Maar geuren zijn heel persoonlijk. Wij hebben onderzocht welke geuren bij het verhaal horen. Whitney Houston is in haar bad overleden. Zij badderde in olijfolie, omdat het goed was voor haar huid. Dus dat ruik je dan, maar ik heb een andere relatie met olijfolie dan jij. In die zin gaat het veel meer over jouw perceptie van het verhaal. We ontwerpen eigenlijk een raamwerk waarin je je eigen verhaal kunt leggen.'
Veel van die belevingen zijn heel individueel. Is dat soms niet jammer?
MM: ‘Ik denk dat je aan de ene kant veel hyperindividuele installaties ziet, en tegelijkertijd een soort opschaling van belevingen. Massamedia zijn ook terug. Er is tegenwoordig technologie toegankelijk geworden die het mogelijk maakt op heel grote schaal dingen met mensen te doen. Je kunt bijvoorbeeld de mobiele telefoon gebruiken om op een festival een sociaal experiment aan te gaan met meerdere mensen.’
Wat zie je in de volgende generatie mediamakers?
WE: ‘De media zijn heel toegankelijk geworden, evenals leren hoe je er gebruik van kan maken. Jongeren willen graag al doende leren en drukken zich uit in alle media die ze tot hun beschikking hebben. Kennis uitwisselen en proberen, daar onderscheidt die generatie zich in. Op de opleiding vertellen we onze studenten: ook al weet je de uitkomst niet, ga dingen al makend onderzoeken. Dat levert veel nieuwe inzichten op.’
Wat voor soort barrières komen jullie tegen?
WE: ‘De struikelblokken zijn zowel technologisch als financieel. De technologie die we gebruiken is heel geavanceerd en nieuw. De financiering voor dat soort pionierswerk is moeilijk.’
MM: ‘Alles is gericht op de traditionele media, daar is een heel netwerk omheen van subsidies en kennis. Als je, zoals wij, aan de slag gaat met geur, tast of smaak, dan past dat ineens nergens meer bij. Dus moet je dat zelf uitvinden en ben je afhankelijk van bijvoorbeeld universiteiten, maar die zijn weer alleen op onderzoek gericht en niet op de toepassingen. Voor elk project moeten we weer nieuwe netwerken opzetten. Dat is heel leuk, maar ook ingewikkeld.’
WE: ‘Het mooie is dat wij de grenzen kunnen verleggen. Als ontwerper is het ook je kracht om je de toekomst te kunnen voorstellen. Wij willen iets maken dat de realiteit oprekt.’