Daarnaast kleefden aan de Phohi sterke commerciële belangen. Kuitenbrouwer: ‘Het initiatief voor de Phohi was afkomstig van de koloniale lobby: Nederlandse bedrijven die handel dreven met Nederlands-Indië. Die ondernemers wilden via de radio de banden met de expats versterken en zo hun zakelijke belangen veiligstellen. Bovendien zouden op die manier nieuwe werknemers naar Nederlands-Indië kunnen worden gelokt. Voor Philips was het belang om meer radiotoestellen te verkopen.’
Maar de droom van Anton Philips ontaardde al snel in een nachtmerrie. De verzuilde omroep zette alles op alles om het commerciële initiatief te laten stranden. Voorman in het Hilversumse verzet was NCRV-voorzitter Van der Deure. Die trok aan de bel bij ARP-Kamerlid Van Dijk: het monopolie van de Phohi moest en zou worden opengebroken. Dat leek te lukken. Den Haag stelde een Radioraad in, die in 1930 adviseerde zo’n veertig procent van de Phohi-zendtijd toe te wijzen aan de Hilversumse omroepverenigingen. Zo zou de commerciële omroep volledig worden ingekapseld in het verzuilde Nederlandse bestel.
Binnen Philips leidde de dwingelandij van Hilversum tot grote irritatie. Maar de één was wat pragmatischer ingesteld dan de ander. Philips-secretaris en de latere Phohi-directeur Guépin was fel tegenstander van deelname van de verzuilde omroep, net als directeur Dubois van de Nederlandsche Seintoestellen Fabriek (NSF), die de zender in Huizen had gebouwd. Kuitenbrouwer: ‘Maar Anton Philips zelf dacht: als ik maar radiotoestellen in Nederlands-Indië kan verkopen, dan neem ik die omroepen wel op de koop toe. Bij de NSF, waarin Philips een belang had van veertig procent, werkten liberaal denkende heren. Net als de Avro, waar ze vaak hechte banden mee onderhielden, wilden ze een nationale omroep. Hun doel was om met de Phohi de verzuiling ideologisch te doorbreken.’
Maar dat lukte dus niet, en de Phohi-zender ging uit de lucht. Voornaamste reden was de dreigende deelname van de Vara. De antikoloniale rode omroep zou maar voor onrust zorgen in ‘ons Indië’, zo vreesden de Indische ondernemers die belangen hadden in de Phohi. Er volgde een strijd van drie jaar. Uiteindelijk werd de oplossing gevonden in het instellen van preventieve censuur: de Indië Programma Commissie. Toen was voor de Vara de lol eraf. De omroep bedankte voor de eer. Dit ongetwijfeld tot vreugde van NCRV-man Van der Deure, die al in een vroegtijdig stadium zijn afschuw van sociaaldemocraten en communisten had gedeeld met zijn geestverwant, ARP-minister Van der Vegte.
Met het afhaken van de ‘opruiende Vara’ waren de problemen overigens nog niet voorbij. De Philipszender wilde ook met de andere verzuilde omroepen niets te maken hebben.
In Nederlands-Indië kwam het nationalisme op. In 1927 werden alle nationalistische partijen verboden en opstanden werden met harde hand neergeslagen. Het was een halszaak de radioprogrammering eenheid te laten uitstralen in plaats van religieuze verdeeldheid.
De Phohi werd in dat koloniale standpunt van harte gesteund door de Indische machthebbers. Gouverneur-generaal De Graeff stuurde Den Haag in 1929 een wanhopig telegram: ‘Publiek afkerig van godsdienstig sectarisme en partijpolitiek op Nederlandschen grondslag.’