Vooral de oorlog komt in zijn tv-oeuvre overvloedig aan de orde, evenals in zijn romandebuut Onfatsoenlijke herinneringen uit 1988. Zelf van vlak ná de Tweede Wereldoorlog – 1946, Den Haag – en opgegroeid in een gezin dat ongeschonden de jaren ’40-’45 doorstond, wortelde zijn fascinatie met name in de mechanismen die een oorlog mogelijk maken, en die een herhaling van gruwelijkheden eerder zouden in- dan uitsluiten.
Wim Kayzer (1946-2023) was de Meester van de Monumentale Vraag: leven en dood, moraliteit en amoraliteit, goed en kwaad, trouw en verraad, oorlog en vrede. Voor minder deed hij het niet.
schijnbare paradoxen
De mens en zijn mechanismen zijn immers niet veranderd. Daarom was het voor Kayzer niet de vraag óf een nieuwe catastrofe zich zou aandienen, maar slechts hoe en wanneer. Geboeid daarbij was hij door het feit dat het vaak ogenschijnlijk doodgewone burgers zijn die zich voor het slechte lenen, of, zoals Hannah Arendt het verschijnsel omschreef: de banaliteit van het kwaad.
Kayzer adopteert die filosofie onder meer in zijn wetenschapsserie Een schitterend ongeluk (1993), wanneer hij uit de oorlogservaringen van theoretisch natuurkundige Freeman Dyson concludeert dat de bureaucratie het echte kwaad is.
Dyson heeft dan juist verteld dat hij via het Britse Bomber Command betrokken was bij de ‘volstrekt zinloze’ vernietiging van Dresden en andere Duitse steden in het voorjaar van 1945. Die bombardementen vonden louter plaats omdat ze in de logge bureaucratie pasten, zegt Dyson, die zichzelf vervolgens vergelijkt met Adolf Eichmann. ‘Alleen, híj werd veroordeeld en ík bleef vrij.’
Ondertussen zette tijdens die wereldbrand niemand in Cambridge, de stad waar Dyson studeerde, zijn fiets op slot, omdat men elkaar vertrouwde. ‘Er was midden in de oorlog meer vrede onder de mensen dan ooit,’ herinnert Dyson zich.
Typisch een zinnetje uit een Kayzer-film, want perfect passend in diens handelsmerk: de schijnbare paradox. Het goede bestaat náást, dóór en ín het kwaad. Iets is nooit zwart-wit bij Kayzer. Nee, eenvoudig maakt hij het de kijkers niet.
unieke vormen
En de geïnterviewden evenmin. Urenlang zaagt hij hen door, niet gehinderd door enige schroom in zijn vragen-repertoire. Na een negen uur durend onderhoud in een kokendhete villa in Havanna, waarvan alle ramen en gordijnen potdicht zitten, stuurt de Colombiaanse schrijver Gabriel García Márquez de VPRO-maker naar huis met het verwijt ‘dat er geraffineerdere martelmethoden zijn dan deze.’ De kijker ziet het voor zijn oog gebeuren in de VPRO-reeks Nauwgezet en wanhopig (1989) over de menselijke geschiedenis van de twintigste eeuw. Kayzer probeert die bloot te leggen aan de hand van interviews, of beter gezegd ontmoetingen, met vier buitenlandse auteurs.
Maar hoe ernstig en diepgravend de thema’s ook mogen zijn, Kayzer slaagt er wederom in om ze aantrekkelijk te maken voor een groter publiek. Dat doet hij niet alleen door een unieke vorm – hij introduceert in het filosofische tv-genre een nieuw stijlmiddel, namelijk de cliffhanger: ‘De Nobelprijswinnaar is te moe om te praten…’ – maar ook door niet-elitaire, herkenbare vragen: wat is het eerste liedje dat u hoorde, de eerste geur die u rook, de eerste angst die u voelde? Met hun herinneringen verbeelden de schrijvers het verhaal van hun jeugd en daarmee dat van een tijdperk.
De joodse geleerde George Steiner koestert zijn (jeugd)herinneringen als ‘handbagage van de vrijheid’. ‘Wat je onthoudt kan je niet worden afgenomen, ook al ben je nog zo bang en is het nog zo donker om je heen.’ György Konrád schildert het rijke Hongaars-joodse leven van voor de oorlog door te vertellen over de volle synagoges, met hun zure geuren, murmelende mensen en fluisterende kinderen.
waarom we zijn wie we zijn
Waarom doen we wat we doen, en zijn we zoals we zijn, is de centrale vraag in Kayzers oeuvre. Niet altijd weet je wat je aan moet met de antwoorden. Misschien wel helemaal niets. Vaak zit de waarde in de glans van het verhaal op zich, zoals in Konráds prachtige vertelling van hierboven.
In 2000 sluit Kayzer na vijfentwintig jaar zijn tv-carrière af met een majestueus slotakkoord, waarin hij, na alle zwaarte, nu eens iets ‘lichts’ wil uitproberen: Van de schoonheid en de troost.
Van antropoloog Jane Goodall tot filosoof Martha Nussbaum, en van schrijver John Coetzee tot schilder Karel Appel, allen legt hij diezelfde vraag voor: waaraan ontleent u schoonheid en troost in uw leven? De antwoorden zijn verrassend.
Niet alleen omdat, in een maatschappij die God en ideologie dood heeft verklaard, sprekers op zoek moeten naar hun eigen, authentieke bronnen van zingeving, maar ook omdat het geluk vaak blijkt te liggen buiten het eigen dagelijkse werk.
In Een schitterend ongeluk zei Dyson al dat zijn dierbaarste herinnering was dat hij samen met zijn vriendjes in een boom zat. Dus niet zijn ontdekkingen op het terrein van kwantummechanica, maar een eenvoudige klimpartij uit zijn jeugd.
schoon en troostend
En zo vindt in Van de schoonheid en de troost de Britse conservatieve filosoof Roger Scruton verlichting in de jacht, omdat de sociale eenheid van mensen – after all jager-verzamelaars – daar haar diepste uitdrukking vindt. ‘Je wordt weer component van de dierlijke vreugde, van de natuurlijke orde die we verlieten,’ zegt Scruton, die overigens zelf wel een godsbesef heeft.
Doordat we onszelf als individu vooropzetten zijn we volgens de anti-moderne wijsgeer ongelukkig geworden, wat ook het thema is van de moderne literatuur: de paniek van het geïsoleerde individu, dat het niet gaat redden. ‘We moeten ons weer onderdeel gaan voelen van een groter geheel,’ verwoordt Scruton een diepmenselijk verlangen, dat ook in het religieuze- en ideologische niemandsland van de 21ste eeuw algemeen opgeld doet.
Op zo’n moment denkt de kijker wellicht: dit is een inzicht waarmee ik iets kan. Maar lang duurt de vreugde bij Kayzer nooit. Al snel verwijl je weer in menselijk getob, dat evengoed een grote kern van waarheid bevat, zoals: ons tragisch kleine inzicht in onszelf en in de menselijke historie, ons valse en gefragmentariseerde bewustzijn.
Of, zoals Van de schoonheid en de troost het verwoordt: mensen leven in een heel klein schijfje van de tijd, waarin niets van waarde beklijft. We trekken rond als nomaden, zonder te weten waarnaar we op zoek zijn. Ook dat is Wim Kayzer. En misschien is dat in al zijn herkenbaarheid toch ook wel weer heel schoon en troostend.