Een bedrijventerrein in Rotterdam Noord, eind juli. In het atelier van Remie Bakker van Manimalworks neemt Liesbeth Raeven plaats op een tafel, gadegeslagen door prehistorische fossielen en Robot R2 uit Star Wars. Er moet een afgietsel worden gemaakt. Haar knieën worden ingesmeerd met witte pasta. ‘Dit is het spul waar tandartsen je in laten bijten,’ zegt Bakker, ‘maar dan heel veel.’ Hij wijst naar een litteken op haar knie. ‘Dit gaan we op de robot ook zien.’
De documentaire More Human than Human onderzoekt hoe we ons verhouden tot robots, tevens het thema van festival Robot Love, waarvoor kunstenaarsduo L.A. Raeven een robotreplica van zichzelf liet maken.
De eeneiige tweelingzusjes Angelique en Liesbeth Raeven (1971) verwierven internationaal faam met films en installaties waarin de fixatie op elkaar en elkaars uiterlijk de rode draad vormen. Hun eigen anorexia werd een kunstproject, hun werk levert commentaar op hedendaagse obsessies met eten en de maakbaarheid van het lichaam, thema’s die terugkomen in Annelies, zoals de robotreplica is genoemd; de dwanggedachte dat iedereen mooi en jong moet blijven.
Liesbeth: ‘Je hebt natuurlijk liever een robot van jezelf van als je twintig bent, maar we willen juist onze onvolmaaktheden laten zien. Ik heb twee kinderen gehad, dan gaan je borsten een beetje hangen. Hyperrealisme is belangrijk, als het perfect is, maak je het onecht.’
Angelique: ‘Ik heb bij Jean Paul Gaultier gewerkt, daar zag je dat modellen die symmetrisch zijn heel popperig en nep overkomen.’
Bakker pakt de pruik en plaatst hem op de kop. Angelique bekijkt het resultaat.
A: ‘Ze is wel een beetje kaal.’
Bakker: ‘We hebben gekeken naar de hoeveelheid haar en toen besloten dat het niet erg vol was, toch?
A: ‘Ja, maar het moet ook niet te kaal zijn.’
L: ‘Je hebt best wel kale plekken Angelique.'
Toch ijdelheid?
A: ‘Nee, het moet lijken, daar gaat het om.’
L: ‘In Japan zagen die sekspoppen er zo onecht uit, waarom willen mensen dat?’
A: ‘We wilden aanvankelijk ook een seksrobot van onszelf, maar dat werd niets. Ze hadden daar al een eerste versie van een vrouw, helemaal glad, met zo’n wespentaille en grote borsten. Liesbeth ging er naast zitten en begon die pop te strelen, maar er gebeurde helemaal niets. Toen zei die man van de fabriek: “Maar je moet ook in die borsten knijpen, zó, hard.”’
L: ‘Die robot zei steeds: “I am here to please you.”’
A: ‘Een vrouw wil helemaal niet zo’n gladjanus als sekspop.’
L: ‘Vrouwen willen lichaamshaar ...’
A: ‘... Imperfecties. Raar toch, dat een man een sekspop wil die altijd maar zin heeft? Het is toch veel leuker als ze af en toe ook nee zegt?’
De verklaring voor die voorliefde voor perfecte vormen moet wellicht worden gezocht in een theorie die door robotwetenschapper Masahiro Mori werd geformuleerd: de Uncanny Valley. Naarmate een robot meer op een mens lijkt kunnen kleine afwijkingen voor een gruweleffect zorgen. Het heeft ook met kleur te maken zegt Bakker: ‘Roze is geen probleem, roze zoals een babypop, maar als je echt gaat kleuren, met groen en grijs, daar schrikken mensen van.’
A: ‘Dan komt ie echt tot leven.’
Bakker: ‘We zijn verschrikkelijk goed in gezichtsuitdrukkingen, in het herkennen van emoties, van mimiek. Kleine afwijkingen kunnen dan eng zijn. Maar is het nu de bedoeling dat we uit de Uncanny Valley komen of dat we erin blijven?’
A: ‘Dat we erin blijven, ons werk gaat altijd over dingen waar mensen niet mee geconfronteerd willen worden.’
De kop van de robot – gebaseerd op het gezicht van Angelique met enkele kenmerken van Liesbeth, het lichaam is dat van Liesbeth – moet nog ingekleurd, wimpers ontbreken, evenals de ogen, waaronder wel al uitgelopen eyeliner is geschilderd.
De robot huilt, waarom?
A: ‘Om het gemis van iemand.’
L: ‘Een robot leeft voor altijd en iedereen om hem heen gaat dood. Wij gaan dood, dus dan blijft het zusje alleen over, ze mist een van ons. De robot mompelt ook een beetje mijn naam: “Lies …”’
A: ‘Als jij niet doodgaat en de mensen om je heen wel, wat is daar nou aan?’
Mensen laten zich invriezen in de hoop ooit eeuwig te leven.
A: ‘Liesbeth en ik waren onafscheidelijk, totdat zij kinderen wilde. Ik kreeg toen angstaanvallen, ik was bang dat ik doodging en dat de mensen om mij heen bleven leven. Die paniek zit ook in de robot, de angst mensen te verliezen. In Japan heeft een vrouw een robot van zichzelf gemaakt, zodat de kinderen nog altijd een moeder hebben als ze doodgaat.’
L: ‘Er is een periode geweest dat ik bang was Angelique kwijt te raken, ze woog bijna niets meer. Ze zei toen: “Later wil ik opgezet worden.” Zo is het idee van die robot ontstaan.’
A: ‘Aanvankelijk wilden we hem in Japan laten maken, maar dat werkte niet. “Waarom moet ie huilen?” vroegen ze steeds.’
A: ‘Je hebt robots die je van alles kunt vragen, maar dat is toch saai? Het is veel echter als iemand huilt, dan denk je: waarom huilt hij nou, heeft ie verdriet?’
L: ‘We willen weten of mensen een robot gaan troosten.’
A: ‘Of misschien denken dat de robot een ziel heeft, want dat maakt het eng.’
L: ‘Nu denkt iedereen: welke klusjes kan de robot voor ons doen? Wij willen dat omdraaien: wat wil die robot van ons?’
A: ‘Ze wil getroost worden.’
L: ‘We hebben de stem opgenomen, als ze “Lies” mompelt, en het huilen ook.’
Hebben jullie jezelf echt aan het huilen gemaakt voor de opname?
A: ‘Nee, we hebben het nagedaan. We hebben wel opgelet hoe dat eruitzag.’
L: ‘Toen ik een telefoontje kreeg dat mijn schoonvader slokdarmkanker had, moest ik huilen. Toen heb ik wel een camera gepakt, en een filmpje gemaakt.’
Bakker: ‘Van het gezicht van Angelique hebben we een masker gemaakt. Dat was lastig, je moet je gezicht lange tijd stilhouden, en gezichtsspieren zijn heel klein,’
A: ‘Je moet voortdurend aan iets triests denken, dat is niet makkelijk.’
De robot huilt omdat ze jullie mist, misschien staat jullie replica over 150 jaar nog steeds ergens te huilen om die zusjes.
A: ‘Het ligt eraan hoe vaak je de robot aanzet, alles is onderhevig aan slijtage.’
Bakker: ‘En onze huid regenereert, maar rubber wordt snel oud.’
L: ‘Het Museum Prada in Italië heeft een robot gekocht en een onderhoudscontract afgesloten, maar dat is vreselijk duur.’
Er worden foto’s genomen. De robot zit op de grond. Hoofd, voeten en handen ontbreken, maar door de houding – de armen om de knieën, de nek naar voren gebogen – is het ook zo al een triest gezicht, bijna alsof ze voorvoelt dat ze ooit ergens in zo’n museumkelder zal eindigen.
Bakker: ‘Zodra ze beweegt wordt die illusie van verdriet nog sterker. Je denkt eerst dat het een beeld is, maar door een schokje van de schouders, een ademtocht, sta je plotseling in de Uncanny Valley. Maar de beweging moet wel subtiel blijven.’
L: ‘Als de robot heel schokkerig gaat bewegen, geloven de mensen het niet meer.’
A: ‘Daarom blijft onze robot zitten. Robots kunnen nog niet lopen, al denken mensen van wel, maar robots op tv en YouTube zijn alleen hoofden. Het menselijk lichaam is zo uniek en perfect, zo ingewikkeld, en beweging is zo complex. Het lukt ook niet om een robot goed te laten praten. Daarom mompelt ze bij ons alleen een beetje.’
L: ‘Zodat mensen denken dat er echt iemand zit, dat ze die persoon gaan troosten; dat ze willen vragen: wat is er nou?’
A: ‘Ze moet natuurlijk wel reageren, wanneer iemand haar schouder aanraakt.’
L: ‘Een van mijn dochters vond het super confronterend om te zien, ze dacht dat ik het was. Ze vroeg: “Mama waarom huil je?”’
(tekst loopt door onder afbeelding)
Twee dagen later, tijdens een overleg in de werkplaats in Enschede van robotics-engineer Edwin Dertien, waar de inwendige robot, de ‘binnenkant’ van Annelies wordt geconstrueerd, blijkt die hand op de schouder – waarin sensoren zitten – toch een punt van zorg. Want hoe ver gaan ze, vraagt Dertien, hoe stevig pakken ze die vast? ‘Het eerste dat mensen aanraken zijn de handen, die worden dan groezelig en vies. Ik ga veel reserveonderdelen maken voor de mechanica, maar extra setjes handen lijken me sowieso raadzaam.’
Annelies zit op de grond, het hoofd is eraf, uit haar nek steekt een rail van aluminium. In de rug is het mechaniek zichtbaar, gewrichten van metaal, draadjes, en even boven het stuitje als een staart een dikke kabel die de robot van impulsen moet voorzien.
A: ‘Mooi om echt de binnenkant te zien, alsof iemands kop eraf is, als een vogel, een kip zonder kop die nog doorleeft.’
Bakker: ‘Zal ik het hoofd er nog even op zetten, voor de zekerheid?’
Dertien: ‘Kijk, hier zie je het borstbeen, en dit is de motor voor de adembeweging. In de nek zitten ook twee motoren, in plaats van onze wervels.’
Of de servomotoren in het mechaniek niet te veel geluid maken, wil Angelique weten. Als mensen hun hand op de schouder leggen, krijgen ze dan niet allerlei gezoem te horen? Het is geen orkest, hè, reageert Dertien, ze werken niet allemaal tegelijk. Knipperen blijkt wel lastig. Hij laat horen hoe het klinkt, een hoog, snerpend geluid. ‘Het zit natuurlijk in het hoofd, dat dempt, maar helemaal stil krijg je het niet, knipperen is een flits, dat hoor je.’ Langzaam knipperen is geen optie: ‘Dat ziet er niet uit.’
Hoe groter de motoren, hoe meer lawaai. Maak je ze kleiner, dan worden ze kwetsbaar. Een robot gaat steeds kapot, hij moet geserviced kunnen worden en mag dus niet uit één stuk zijn: je moet van binnen overal bij kunnen. Ook de schedel bestaat daarom uit twee delen. De schedel lichten bij robots is een peulenschil.
Terwijl wordt overlegd over de voors en tegens van magneetverbindingen, maakt Angelique foto’s. Kunnen we al bewegingen zien, vraagt ze. Annelies wordt aangesloten op een mengpaneel en begint te bewegen. Ze trekt met haar schouder, neigt het hoofd, en dan klinkt een plop, alsof ze opschrikt, en daarna begint dezelfde sequentie bewegingen opnieuw.
‘De mens is geniaal in het herkennen van repetitie,’ zegt Bakker, ‘eigenlijk moet het random zijn. Als de robot op de nabijheid van mensen reageert, helpt dat al.’
Een radarsensor zou kunnen, reageert Edwin. Hij neemt plaats achter het bedieningspaneel, de schouders van Annelies gaan naar voren en naar achteren, ze haalt adem, zucht, het hoofd neigt, ook pols en tenen bewegen, in steeds andere combinaties.
Het mooiste zou zijn als hij achter een scherm zou zitten, zegt Angelique; Dertien als poppenspeler, de touwtjes vervangen door draaiknopen. ‘Ik zet het geluid er even bij aan,’ zegt hij, ‘dat is nog niet in de robot zelf geprogrammeerd, dan krijg je een idee.’ Hij loopt naar zijn laptop, een bestandje wordt aangeklikt, en dan, aarzelend bijna, terwijl ze het hoofd omlaag buigt, alsof ze niet wil dat anderen het zien, begint de robot zachtjes te snikken.