Stil, is het. Ik hoor alleen de lucht die door het fietsen in mijn oorschelpen blaast. Als ik mijn hoofd een kwartslag draai schuiven de huizen aan me voorbij alsof ik op een sushiband zit en ik de sushi ben. Het is de beste vergelijking die ik kon bedenken. Omdat de wind zo niet meer dwars maar recht in mijn oorschelp blaast is het nu gek genoeg zo goed als stil. Zo goed als, want stilte valt vaak pas op als er een beetje geluid is. De stilte die ik nu hoor wordt omlijst door het doffe geluid van mijn fietsbanden die om de straat heen draaien. Soms zeggen mensen dat de stilte oordverdovend is, maar dat is niet waar.
Bijna thuis. De zon prikt door de wolken heen. Meteen wordt het warmer. Ik breng mijn hoofd naar achteren zodat ik recht omhoog kan kijken. Ik probeer recht te blijven fietsen, terwijl ik probeer niet te vallen. Maar ik ben best wel goed in zonder handen, dus maak je geen zorgen. Het fijne aan stilte is dat ik dan pas goed kan horen wat ik denk. Gedachten maken geen geluid, maar toch kan je ze horen. Mijn gedachten bonken soms net zo hard in mijn hoofd als de bovenburen op mijn plafond. De gedachten die allemaal meningen hebben zijn het ergst.
Ik zet mijn fiets op slot en ga zitten op het trappetje voor mijn huis. Ik luister. Middenin de stad maar het is hier helemaal stil. Alleen mijn buik mompelt soms iets onverstaanbaars, maar de snackbar was al dicht. Ik kijk naar de stilte in de straat. De stilte is onzichtbaar. Stilte is eigenlijk niks. Je ziet het niet en je hoort het niet. Maar ruiken kan je de stilte wel; als het gras net is gemaaid. Of als een scheetje is gelaten.