Op mijn fiets sta ik vroeg in de ochtend voor een rood stoplicht. De miezer die van alle kanten mijn gezicht raakt is net niet nat genoeg om regen te zijn. Ik druk op de knop die het wachten korter maakt en zie even verderop een meisje op de stoep staan. Ze heeft blond haar en zal ergens in de twintig zijn.
Ze draagt makkelijke kleding; een joggingbroek en een grote jas. Het ziet er warm uit. In haar linkerhand een grote tas die ze vasthoudt in een gebalde vuist. Stil als een standbeeld staat ze, zelfs haar ogen knipperen niet. Ze lijkt er al even te staan.
Het enige dat beweegt is haar joggingbroek die wappert in de wind en haar jas die ook wat meewaait. Het stoplicht springt op groen maar ik blijf. De miezer wordt regen maar het meisje blijft. Midden in de stilte die schuilt in het gezoem van voorbijrijdende auto’s verklappen haar kale hoofd en het ziekenhuis aan de overkant waarom ze niet durft over te steken.
Zonder dat ik het wist sta ik al een paar minuten te kijken naar iemand die moed aan het verzamelen is. Van een afstand zie ik dat ze diep ademhaalt en de druppels van haar hoofd veegt. Ze balt de vuist met de tas opnieuw en kijkt voor het eerst om zich heen. Ze kijkt me aan. Ik voel me betrapt maar kijk terug en probeer mijn gezicht zo te doen dat ik bemoedigend kijk, maar zonder te veel medelijden.
We kijken elkaar aan en zijn blij dat je tranen niet ziet in de regen.