Ze stonden op een flauwverlichte hoek op een donderdagse avond. Dat het laat was bleek uit het tijdstip, maar ook uit de oliebollenkraam die dicht was. In de verte zag ik twee schimmen bewegen en vier handen gebaren. Door de schaduw leek aan de handen en armen geen einde te komen.
Ik was niet dichtbij genoeg om te kunnen begrijpen wat ze daar deden en niet ver genoeg om het te laten gaan; een beetje zoals het leven. De schimmen zagen er niet uit alsof ze naar een feest gingen, of daarvan waren teruggekeerd. Hangende schouders en hangende hoofden feesten niet. Er was iets wat het daglicht niet kon verdragen en daarom zagen ze elkaar in de nacht, dacht ik hardop. Want hardop denken is terug van weggeweest.
Dat op de grond een doos stond viel me pas later op. Deze twee schaduwen hadden dus twee dingen: een doos en een verschil van mening. Misschien verschilden ze dus wel van mening over de doos of wat er in zat. Van iets dichterbij veranderden de schaduwen in een man en een vrouw. Een criminele transactie was het waarschijnlijk niet want de twee hadden allebei dezelfde jas van Gaastra aan. De laatste keer dat ik zoveel mensen tegelijk in zo’n soort jas zag moet op de middelbare school zijn geweest.
Een jaar of vijfendertig zullen ze allebei zijn, twee dezelfde jassen, een doos op de grond. Ik probeerde de eindjes aan elkaar te knopen maar het beste wat ik kon bedenken is dat hij haar een iPad had gegeven in de verkeerde kleur, zij hem toen terug in de doos had gepropt, op straat had gegooid en hij haar nu dwong om de doos op te rapen onder het mom van een gegeven paard. Waarna zij hem toe had gebeten dat ze niet een zwarte iPad wilde maar een taupe.
De vrouw wees nu naar de doos, de man volgde haar en begon ook te wijzen naar de doos. Samen wezen ze naar de doos tot ze stopten omdat de vrouw boos wegrende naar de ene kant en de man naar de andere kant.
Later toen ik in bed lag bedacht ik een betere theorie van wat er in de doos zat. Het moet lieve vrede zijn geweest, die ze elkaar niet durfden geven. Of een iPad.