We hadden gesmeerde boterhammen bij ons, een thermoskan koffie, water voor weken, met en zonder bubbels. Zonnebrandcrème, tijdschriften, handdoeken en frisbees.
Het zou 31 graden worden, dus druk op weg naar het strand. Maar rond kwart over acht op een zondagochtend was het reuze goed te doen.
We waren ongelofelijk uitgelaten op de heenweg en zongen mee met de radio.
Op de achterbank legde de 26-jarige dochter de 10-jarige dochter uit hoe je Stories op Instagram moet posten en ik voelde hoe de kloof tussen mij en de generatie na mij zich op een heel gezonde manier verbreedde. Weer een app waar zij beter in is dan ik en zo hoort het ook. Die keer dat ik mijn dochter goeie nieuwe muziek liet horen, zei ze me terecht dat zij die dingen liever van haar klasgenoten leerde dan van mij.
Op het strand bleek dat ik – zoals elk jaar op de eerste stranddag – me had vergist in het idee dat schepjes niet meer nodig waren om mee te nemen. Steeds weer denk ik dat ze daar te oud voor is, en steeds weer zit ik ernaast. Toen de 26-jarige en de 10-jarige met koffiekopjes tunnels naar elkaar moesten graven, zwoor ik nooit meer een strand te betreden zonder schep.
Ik at vijf boterhammen, want dat doe je als je ze bij je hebt, en we dronken die hele thermoskan koffie leeg, dat zijn toch twaalf kopjes koffie, maar vreemd genoeg was dat nog te weinig.
De hond was net zo uitgelaten als wij, die groef ook kuilen, dronk water uit een koffiebeker, rende achter andere honden aan en heel hard van de golven vandaan. Totdat ze zo moe en verhit was dat ze alleen maar naast ons lag te hijgen.
Met ons ging het precies zo.
Toen we ’s middags thuiskwamen, het was pas twee uur, was onze energie het tegenovergestelde van die ochtend.
Moe, verhit en zanderig hingen we in onze stoelen en zeiden alleen dingen als: ‘Het is echt warm.’ Of: ‘Ik zou wel kunnen slapen.’