Ik zag net op tijd dat er geen wc-papier meer hing op het toilet van het café. Voor de spiegels bij de wasbak lagen tissues, dus die nam ik mee.
Toen ik uit de wc kwam en er een vrouw na mij kwam, zei ik haar dat het wc-papier op was. Zij bedankte mij vrolijk en nam ook tissues mee.
Toen ik later die avond naar diezelfde wc wilde gaan en er net iemand uit kwam, verwachtte ik dat die vrouw me zou zeggen dat het wc-papier op was, want dat doe je, nietwaar?
Maar nee, ze zei niets. Ik dacht dus dat er misschien weer papier hing, maar dat was niet zo. Die vrouw was gewoon te beroerd geweest om mij te waarschuwen. Hoe zit dat? Is zo iemand bang dat ik haar daar verantwoordelijk voor houd, dat het papier op is? Is zo iemand verlegen, en wil ze überhaupt niet tegen vreemde vrouwen spreken? Dat zal het wel weer zijn, dacht ik somber, die eeuwige verlegenheid. Ik was ook een beetje dronken en dan is het altijd moeilijker om je in verlegenheid in te leven, of er begrip voor te hebben. Ik denk wel dat verlegenheid meer kapot maakt dan je lief is.
Dus toen ik later wat dronken door de stad fietste en een mooie hond zag, riep ik de bazin na: ‘U heeft een mooie hond!’
Het leek me belangrijk om noch onze waarschuwingen, noch onze complimenten puur uit verlegenheid voor ons te houden.
Bij het stoplicht stond een meisje met een hele mooie broek, maar ze keek zo boos dat ik niets zei. Ik zag iemand met een mooi gezicht, ik zag geweldige fietsen, maar zelfs dronken hield ik nog vele complimenten voor me. Verlegenheid is een hardnekkige ziekte. Daar is bijna geen drank tegen opgewassen.