Ik laat hem nooit rustig op één kies of tand staan en hem zelf zijn werk doen, nee, ik blijf maar poetsbewegingen maken, zoals ik ooit met de gewone tandenborstel deed. Elke dag zeg ik tegen mezelf dat het niet nodig is, maar als ik even niet oplet, sta ik toch weer als een bezetene te poetsen alsof er geen batterij in dat ding zit.
Als ik mezelf zo bezig zie, denk ik aan kinderen die spelen dat ze autorijden en dan het stuur constant bewegen, ook al rijden ze rechtdoor.
Of aan die kassière bij de Aldi in Utrecht, zo’n dertig jaar terug. Iedereen in de buurt kende haar. Als zij de boodschappen voor je afrekende, gebruikte ze daar vier keer zo veel bewegingen voor als nodig waren. Het was alsof ze speelde dat ze een hele drukke kassière was.
Ze gaf constant kleine tikjes op het geld en de boodschappen en sloeg altijd nog eens extra op de kassala. Je hoefde maar tegen iemand te zeggen: ‘Ken je die kassière bij de Aldi?’ en dan wist diegene meteen wie je bedoelde.
Ik dacht ook weer aan haar toen ik aan het puzzelen was. Als ik een stukje leg dat past, tik ik er altijd nog een keer met mijn vinger op. Zonder die tik voelt het kaal.
Ik probeerde laatst, gewoon tijdens het schrijven van een e-mail, geen enkele overbodige beweging te maken: geen onzinnig gekrab of geveeg, niet op mijn lip bijten, geen gefrons. Alleen denken en typen. Ik werd toen ineens doodmoe en wilde het liefst gaan slapen.
Misschien zijn bewegelijke mensen wel heel erg moe, en hebben ze al die bewegingen nodig om zichzelf wakker te houden.