Ik had twee dagen lang koppijn en ik sliep vooral, want als ik slaap, voel ik geen koppijn, op die onfortuinlijke dromen na, waarin zelfs de koppijn doordringt. De laatste ontsnappingsweg de pas afgesneden.
De uren waarin ik wakker was, las ik. Ik vond dat ik moest koken, moest schrijven, moest opruimen, moest converseren, de liefde moest bedrijven, maar ik kon niets anders doen dan lezen en dat was een pijnlijke zegen. Precies zoals het boek dat ik las zelf een pijnlijke zegen was.
Hoe kun je een boek mooi noemen waarin kinderen worden misbruikt alsof het de normaalste zaak van de wereld is? Waarin de schrijver je meeneemt naar een normaal dat je niet kent. Maar ook laat zien dat een mens meer is dan de rampen die hem overkomen.
In Vallen is als vliegen van Manon Uphoff is de spreker iemand wier leven ik zeker niet benijd, maar ik benijd wel haar kracht en fantasie, haar brutaliteit, haar woede. Zij spreekt in het boek als een held.
'Vernederd, zeggen jullie? Stelletje idioten! Ik werd niet vernederd, ik werd tot vlamhete zonnekoningin gemaakt! Tegen iedereen die met minachting praat over de positie waartoe ik was uitverkoren roep ik: "Laster!" en die bespuug ik: "Laster!" Jullie kinderwereld was miserabel en armzalig, de mijne was grandioos!'
De dag waarop ik tot niets in staat was, was ik toch maar mooi getuige van deze magistrale show: zaken waar we gemakzuchtig het woord ‘gruwelijk’ voor hebben gereserveerd, werden voor mij opgediend als een groots en vreemd gerecht. Ook wat je niet lust eet je netjes op. Smaken zijn aangeleerd, realiseer ik me weer tijdens dit boek.
‘Ten eerste ben je niet snel geschokt en denk je niet vlug dat dingen vies, smerig of weerzinwekkend zijn. Je hebt een gepaste training ondergaan.’
Terwijl ik in bed lig met dat boek, heb ik er vrede mee dat ik vandaag niets anders kan dan lezen, alsof ik met mijn lezen het wonder van dat boek mede mogelijk maak. Ik hoef alleen maar te slikken wat me wordt voorgezet.