De meneer van de speelgoedwinkel had het druk, hij verzuchtte dat hij nergens meer aan toekwam.
‘En mijn moeder,’ zei hij, ‘moet ik ook nog uitstrooien, maar daar heb ik nog geen tijd voor gehad.’ Hij knikte naar achter. Ik zag een urn staan met daarvoor een foto van een vrouw van een jaar of zeventig.
‘Ach,’ zei ik, ‘maar dat is toch ook een mooie plek, in de speelgoedwinkel.’
‘Ja,’ beaamde hij, ‘dat was haar lievelingsplek, achter de toonbank.’
Ik heb zelf maar één keer as uitgestrooid, van de poes, of niet eens uitgestrooid, maar begraven. De poes was al een jaar dood. Pas toen we verhuisden naar een huis met een tuin, wilden we haar daar graag een plek geven.
We hadden nooit in de urn gekeken. In de tuin maakten we die voor het eerst open. We hadden een gat gegraven en hielden de urn plechtig ondersteboven. Toen viel er een plastic boterhammenzakje uit waar de as in zat. Plop. Dichtgeknoopt met zo’n wit stripje. Dat maakte het ritueel meteen banaal. Er volgde gehannes met het zakje. Het was nu eerder een melige gebeurtenis geworden dan een plechtige.
Dan heb ik ook nog een urn van een te vroeg geboren zoontje. De urn staat bij zijn vader. We hebben denk ik nooit het juiste moment gevonden om hem uit te strooien, laat staan de juiste plek. Ooit vonden we hem vooral veel te jong om al uit huis te gaan. En toen zijn vader en ik gingen scheiden was het ook zowat om hem toen alsnog samen te gaan uitstrooien. Alsof hij ineens moest worden opgeruimd, dat klopte niet. Hij bleef maar mooi in het huis dat hij al kende. Toen zijn vader daar wegging, verhuisde hij met hem mee.
Ik heb meer ervaring met de doden begraven dan met ze verbranden en verstrooien. Het voordeel van begraven is dat er geen uitstel mogelijk is. Dat is dan ook meteen het nadeel. Zo’n urn met as die ooit nog uitgestrooid moet, is toch een mooie weigering om het laatste afscheidsritueel uit te voeren.