Ik heb vaak geen zin om mijn veters te strikken, maar weet dan niet waar mijn instappers zijn. Soms zoek ik het hele huis af naar mijn instappers, terwijl ik in diezelfde tijd acht schoenen met veters had kunnen strikken. Het maakt me niet uit, de weerzin tegen die veters overstijgt alles.
Bij het uitruimen van de afwasmachine heb ik altijd het minst zin in het bestek. Altijd maar weer: gadver, nu nog het bestek. Of ik denk juist: weet je wat, ik doe een keer eerst het bestek, dan is het ergste al gedaan. Ik snap niet precies wat ik tegen dat bestek heb. Misschien omdat ik dan de bestekla zie die schoon moet worden gemaakt en beter geordend moet? Of is het omdat het zoveel minder snel opruimt dan bijvoorbeeld een stapel borden?
En waarom die veterweerzin? Omdat ze straks weer los moeten, is dat alles? Omdat het meer werk belooft?
En waarom ruim ik een afwasmachine zoveel liever in dan uit? Met liefde zet ik de troep erin, en ik zet de machine ook graag veel te snel aan. Zo’n zin heb ik in het ‘doen’ van de afwas. Om daarna te balen dat de afwas klaar is, want dan moet dat apparaat weer uitgeruimd.
Het is alsof je lekker al je e-mail hebt beantwoord, het postvak IN is leeg, maar dan antwoorden de mensen per ommegaande! Nooit is iets af! Nooit! Nooit is het opruimen klaar!
Een vriend van me zit in een revalidatietraject en leert nu dat hij maar een halfuurtje iets mag doen. Daarna moet hij uitrusten.
Of zoals hij het zelf zegt: ‘Ik mag niks meer afmaken.’ Die zin maakte me gelukkig.
Dat is nou nog eens een prachtig doel, waarmee je de weerzin uit de dagen kunt verdrijven. Het verlangen dat de zaken af moeten, moet gewoon weg. De obsessie met de maagdelijke inbox, de schone vaat, de lege afwasmachine, lege agenda, het lege hoofd...
Gewoon wakker worden en tegen jezelf zeggen: Vandaag maak ik niets af en ’s avonds tevreden inslapen omdat dat weer is gelukt.