In de supermarkt vraagt ze of ze ook iets uit mag kiezen ‘voor misschien eh… vijf euro… of misschien twee euro, of één?’
Ik zou gewoon ‘nee,’ kunnen antwoorden, al was het maar voor de rust, maar ik zeg naar waarheid: ‘Het ligt er maar aan wat.’ Ik neem aan dat ze een Donald Duck wil, een rol plakband of een stapel enveloppen. Dat vind ik mooie wensen die ik graag vervul. Maar het is een tijdje stil naast me, en het blijkt dat ze in een fantasie over kauwgum is verdwenen.
‘Ik wil graag van die roze kauwgum in een pakje.’
‘Nee,’ zeg ik, ‘dat mag niet.’ We zijn al bij de kassa.
Als ze daar de begeerde kauwgom ziet, zegt ze: ‘O nee, het is nog heel erg goedkoop ook! Ik dacht dat het wel een euro kostte, maar het is maar 65 cent!’
Het begeerde object, waarvan ze eerst dacht dat het wellicht te duur was om zomaar te krijgen, blijkt heel betaalbaar, alleen haar moeder staat de kauwgom in de weg.
Dan zegt ze: ‘Ik zet het karretje wel even weg,’ en laat mij alleen bij de kassa. Natuurlijk overweeg ik het pakje alsnog te kopen, als verrassing, maar ik beheers me, ook omdat ik vermoed dat zij mijn overweging doorheeft en daarom zo behulpzaam het karretje is gaan wegzetten.
Onderweg naar huis hangt haar hoofd naar beneden: ‘Ik dacht dat ik iets mocht uitzoeken.’
‘Maar geen kauwgom.’
‘Ik dacht: misschien heb je het alsnog voor me gekocht.’
Natuurlijk, ze had de hoop nog niet opgegeven.
Ik ben zo stom om te zeggen: ‘Dat overwoog ik ook even, maar toen dacht ik: nee, ze mag geen kauwgom.’
‘Wat een gemene gedachtes heb jij.’
Ik weet dat ik alles wat mijn dochter zeg, veel te serieus neem, maar ik ben dan al helemaal meegezogen in de kauwgomfantasie en in mijn eigen kindertijd. Zo herinner ik me nog steeds hoe ik ooit zo levensecht droomde dat mijn tante die op bezoek was een Mars op mijn nachtkastje had gelegd, en hoe ongelofelijk teleurgesteld ik was toen die ochtend toen ik wakker werd, die Mars daar niet lag.
We lopen zwijgend naar huis, beiden diep in gedachten, zij over de misgelopen kauwgom en ik over een gefantaseerde Mars van veertig jaar terug, en ik vraag me af hoelang de kauwgom in haar geheugen blijft. Ook ik laat mijn hoofd nu hangen.
Ineens roept ze uit: ‘O nee!’ en ze wijst naar twee roze vlekken op die stoep, ‘dat is precies die kauwgom die ik wil! Iemand heeft die kauwgom heel even in zijn mond gehad en ’m zo weer uitgespuugd, terwijl ik daar uren plezier van zou hebben gehad!’
Ik ben al veel te laat met ingrijpen, met het begrenzen en relativeren van al die emoties rondom kauwgom. Ik denk alleen maar aan die Mars, die nooit op mijn nachtkastje lag. Je kunt als kind zo vreselijk goed begeren, dat doet bijna pijn. Zo vrolijk als wij voor een paar boodschappen even het huis uitgingen, zo neerslachtig komen we thuis.