Esther Gerritsen over gezien worden.

Mijn dochter ging op de step naar school. Ik liep erachteraan. Vanwege afspraken die mijn dochter ’s middags had, moest ik die step mee terug naar huis nemen. Het is een grote step, ik kan er prima op steppen, ik vind steppen leuk, steppen gaat sneller, en toch liep ik het grootste deel van de weg met die step nonchalant aan de hand naar huis. Gewoon een moeder die de step van haar dochter meeneemt. Dat is toch wat anders dan een volwassene die stept. Was ik toch weer bang om uitgelachen te worden? Misschien. Het was ook het verlangen om niet op te vallen. Er zijn dagen waarop je gezien wilt worden en er zijn dagen waarop je dat niet wilt. Als ik diep in gedachten terug naar huis wandel, waan ik mij ongezien, onzichtbaar en dat kan ik heerlijk vinden. Op de dag waarop je als 46-jarige vrouw wilt steppen maar ook onzichtbaar wilt zijn, heb je een dilemma.

Toen mijn dochter jonger was, waande ik me niet onzichtbaar in huis voor haar, maar ik voelde me wel een neutrale aanwezigheid en ook dat beviel me nogal. Ze heeft lang geen enkel oordeel gehad over mijn uiterlijk of gedrag. Ik was de vanzelfsprekendheid zelve. Langzaamaan verlies ik mijn neutraliteit en tegenwoordig vertelt mijn dochter me onomwonden wat ze van mijn gezicht vindt, van mijn billen, van mijn borsten. Ook merkt ze nu mijn gezichtsuitdrukking op, wanneer ze me haar oordelen geeft, en roept dan ook daarna: ‘Sorry, niet vervelend bedoeld.’ En ik doe mijn best te glimlachen en mijn vanzelfsprekende bestaan te herstellen.

Ik word gezien en gehoord, soms meer dan mij lief is. Als ik chagrijnig dreig te worden heeft ze dat ook onmiddellijk door. Soms is het maar net het laatste woord van een zin dat er rottig uit komt, meteen hoort ze het en roept: ‘Niet chagrijnig worden.’ Ze is trots op haar opmerkingsgave en heeft nu besloten om codes af te spreken om mijn gedrag te beïnvloeden. Zodra ze mijn groeiend chagrijn opmerkt, zal ze voortaan ‘pinguïn’ zeggen.

Het gevolg is dat ik niet meer ongemerkt het chagrijn in kan belanden, zelfs niet als ik alleen ben. Zo wilde laatst het oud papier niet erg soepel de papierbak in. Ik begon agressiever te duwen en te rukken aan het karton, mijn ademhaling versnelde, tot ik ineens stopte met bewegen en mezelf tot de orde riep.
‘Pinguïn.’