Een korte verhandeling over kotsen.
1. Wie nooit gekotst heeft, heeft uiteraard niet geleefd. De grote vraag blijft: waar kots je? Toen ik nog een appartement had in de Harcourt Street in Dublin lag er regelmatig kots op mijn stoep, overblijfselen van jongelui die de nachtclubs tegenover mijn appartement hadden bezocht. De bezoekers leken het kotsen als een niet eens bijzonder onaangenaam neveneffect te beschouwen van hun avondje uit, maar waarom op mijn stoep?
2. Sommige schrijvers lijken met kots te schrijven, waarmee niets anders gezegd is dat kots ook een metafoor is.
3. Mijn moeder zei regelmatig: ‘Ik kots van jullie.’ Ook noemde ze sommige mensen ‘een kotsmiddel’. Het kan moeilijk worden ontkend, sommige mensen zijn kotsmiddelen, maar ook zij hebben recht om te leven.
4. Ik heb iemand gekend die kotste van liefdesverdriet. Het schijnt vaker voor te komen, en waarom niet? Als verliefdheid de eetlust kan wegnemen, kan liefdesverdriet tot kotsen nopen. Denk dus niet meteen aan drank of bedorven escargots als u iemand ziet of hoort braken.
5. Een goede schrijver kotst het leven uit, wat níet hetzelfde is als met kots schrijven.
6. De opluchting als alles is uitgekotst kan niet helemaal met geluk worden vergeleken, maar het komt aardig in de buurt.
7. Als je niet vies bent van iemand die aan het kotsen is, weet je dat je van diegene houdt. Kosten kan ook het begin zijn van levenslange vriendschap.
8. Ik heb eens op een vlucht van Amsterdam naar New York een wc ondergekotst.
Kotsen is het tegenovergestelde van onoverwinnelijkheid. Wie kotst voelt zich overwonnen, al is het maar door zijn eigen lichaam. Kotsen herinnert ons eraan dat ons lichaam ons eens in de steek zal laten. Kotsen is een noodzakelijk memento mori, maar vaker dan één keer per kwartaal is te veel memento mori.