1. Alles wat leeft plant zich op de een of andere manier voort, maar de mens, en dat maakt hem betrekkelijk uniek, denkt ook andere wegen te kennen die naar onsterfelijkheid leiden, of althans de illusie ervan.
2. Er bestaat gewenste en ongewenste voortplanting. Er bestaat ook voortplanting die eerst gewenst was en bij nader inzien toch niet. Ook mijn moeder heeft in momenten van wanhoop tegen me gezegd: ‘Was je maar nooit geboren.’
Vermoedelijk heeft iedere moeder weleens gedacht: was ik hier maar nooit aan begonnen. Sommige aanstaande ouders beseffen dat snel en staan hun kind af ter adoptie of laten het ‘tijdig’ weghalen, hoewel over dat tijdig meningsverschillen bestaan.
De religieuze medemens is doorgaans van dat weghalen niet gediend.
3. Alle voortplanting is traumatisch van aard, maar er zijn gradaties. Een kind afstaan ter adoptie is vermoedelijk traumatischer dan het kind houden en liefdevol opvoeden, niet in de laatste plaats voor het kind.
4. Er zullen ouders zijn die lang hebben nagedacht over hun nageslacht.
Veel voortplanting is echter het gevolg van roekeloosheid. De voortplanter is roekeloos met het leven van een ander en tot op zekere hoogte met het eigen leven.
Leven is roekeloos zijn zonder direct aan die roekeloosheid ten onder te gaan. Bewuste roekeloosheid is vermoedelijk te prefereren boven roekeloosheid die voortvloeit uit dronkenschap.
5. Wij doen ons best het casino dat voortplanting heet te besturen, denk aan voorbehoedsmiddelen. Maar het casino blijft weerspannig, voorbehoedsmiddelen falen, iets anders faalt.
We moeten ons het toeval voorstellen als een morsige croupier. Zo mogen we ons ook God voorstellen.