Mijn Volkswagen Transporter TDI 96 KW 1.0 heb ik vijftien jaar geleden nieuw gekocht met de bedoeling er tot mijn dood in te rijden. Hij biedt plaats aan vijf personen en heeft een laadruimte waarin ik mijn betonmolen rechtop kan vervoeren. Ik heb me voor onderhoud altijd precies op het juiste moment bij de garage gemeld. Ik heb er 383.270 kilometer mee gereden, ik ben in Zuid-Italië geweest en aan de Noordkaap. Ik ben nooit tegen iemand opgereden. Geen autoriteit heeft ooit last van me gehad. Ik ben niet naïef, ik weet dat het grote, allesomvattende leven zich niets van mij aantrekt.
Maar met de regeerders is het toch anders gesteld. Vorige week hoorde ik dat het falen van hun stikstofbeleid tot gevolg zal hebben dat ik mijn dieselauto moet wegdoen. Ik wil dispensatie, ik wil dat men begrijpt dat er naast de gemeenschap ook nog een individueel leven bestaat. Ik wil dat ik met succes een man achter een loket kan spreken die oor heeft voor iemand die met zijn auto een verbond heeft gesloten, zoals je met een eekhoorn of een reebok een verbond sluit. Ik wil niet uitgelachen worden door het plebs van de dag, ik wil een ernstig, langdurig gesprek met de algemeen directeur van de RDW, die 23 maart 2004 de eerste toelating (B) heeft verricht.
De boswachters hebben op de televisie een oproep gedaan om de huiskatten 's nachts binnen te houden, want die vermoorden in bosrijke gebieden jonge vogels, eekhoorns, muizen, hermelijnen en nog veel meer kleine dieren. Ik woon aan een bosrand, maar ik kan mijn katten niet binnenhouden, want ze zijn nooit binnen. Ze zijn nooit binnen geweest, ze leven in schuren en hokjes en huisjes. Daar zijn ze ooit geboren, dat is hun leefgebied. De eerste jaren van hun leven waren ze schuw. Ik gaf ze eten, maar kon ze niet aanraken. Dat verandert langzaam, maar je blijft zien dat ze in het wild geboren zijn. Ook in dit geval wil ik dispensatie. De boswachters moeten hiervoor zorgen. Ze moeten verklaren dat mijn katten tot de bosdieren behoren.